Veranderingen van het klimaat
De waterbeheerders in Nederland bereiden zich sinds het einde van de jaren negentig serieus voor op de gevolgen van klimaatverandering. In 1997 heeft het KNMI (Können et al.,1997), op basis van de toen beschikbare resultaten van klimaatonderzoek, drie algemene klimaatscenario’s voor Nederland samengesteld voor de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21). De scenario’s zijn door de Commissie gepubliceerd in Kors et al. (2000). In het voorjaar van 2006 heeft het KNMI nieuwe klimaatscenario’s voor Nederland en omgeving gepresenteerd (KNMI, 2006). Deze scenario’s zijn gebaseerd op literatuur en modelresul- taten. In februari 2007 heeft het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) haar vierde assessment rapport uitgebracht over de meest recente inzichten met betrekking tot klimaatverandering (IPCC, 2007). De KNMI 2006 scenario’s zijn gebaseerd op dezelfde modelresultaten als waarop het vierde assesment rapport is gebaseerd. De KNMI scenario’s zijn verdere verfijningen voor de Nederlandse situatie ten opzichte van de scenario’s in het IPCC rapport; in de KNMI scenario’s is bijvoorbeeld voor de zeespiegelstijging wel rekening gehouden met de versneld afsmelten van de groenlandse en antarctische ijskap. De KNMI 2006 scenario’s zijn als uitgangspunt gehanteerd voor de toekomstige ontwerpbelastingen. Indien de KNMI 2006 scenario’s dit toelaten is er, vanwege de continuïteit, voor gekozen zoveel mogelijk vast te houden aan de getallen op basis van het WB21 middenscenario.
Temperatuur
De WB21 klimaatscenario’s houden rekening met de temperatuurstijgingen gegeven in onderstaande tabel. Bij de uitwerking van het toekomstig waterbeheer is vaak praktisch het middenscenario van WB21 aangehouden. Voorbeelden hiervan zijn de afspraken in het Nationaal Bestuurakkoord Water (NWB) met betrekking tot de Regionale Wateroverlast en Uitbreiding spuicapaciteit voor het IJsselmeer, de Langetermijnvisie PKB Ruimte voor de Rivier en Integrale Verkenning Maas 2.
Tabel 9.1 WB21 Klimaatscenario’s
In tegenstelling tot de WB21 scenario’s is in de nieuwe KNMI 2006 scenario’s niet meer uit- gegaan van drie scenario’s (laag, midden, hoog) maar van 4 scenario’s. De G scenario’s zijn gematigd en gaan uit van een temperatuurstijging van 1 °C in 2050, de W scenario’s zijn warmer en gaan uit van 2 °C temperatuurstijging in 2050.
De normale scenario’s gaan er van uit dat de circulatiepatronen nauwelijks veranderen, de + scenario’s houden er rekening mee dat de circulatiepatronen sterk veranderen (zie Tabel 9.2).
Tabel 9.2 Klimaatscenario’s KNMI 2006
Neerslag
Hoewel de temperatuur een belangrijke indicator is, moet bij de vergelijking van de KNMI 2006 en de WB21 scenario’s ook naar de neerslag worden gekeken. Voor de afvoeren van Rijn en Maas zijn de 10 daagse neerslagsommen die eenmaal per 10 jaar worden overschre- den belangrijk:
Tabel 9.3 Toename 10 daagse neerslagsom WB21 en KNMI 2006
In de KNMI 2006 scenario’s varieert de verandering in 10 daagse neerslag hoeveelheid die eens in de 10 jaar wordt overschreden voor 2050 van +4% tot +12%. In het midden scena- rio van WB21 werd voor 2050 uitgegaan van +10 %, de hoge schatting was +20%. De range van de KNMI 2006 scenario’s is 4-12%. Het middenscenario van WB21 is in deze range een robuuste waarde.
Zeespiegel
De verwachtingen met betrekking tot de relatieve zeespiegelstijging worden weergegeven in Tabel 9.4 voor de WB21 scenario’s en de KNMI 2006 scenario’s.
Tabel 9.4 Zeespiegelstijging WB21 en KNMI 2006
- Uit Leidraad Zandige Kust (TAW, 2002) en de 3e Kustnota (Ministerie van V&W, 2000)
In de KNMI 2006 scenario’s wordt voor 2100 een range gevonden van 35 tot 85 cm. Gemiddeld is dat 60 cm, wat gelijk is aan het middenscenario van WB21. Ook het maxi- mum is voor beide scenario’s gelijk voor 2100, namelijk 85 cm. De KNMI 2006 scenario’s stemmen dus in hoofdlijnen overeen met de WB21 scenario’s waarmee het waterbeleid tot nu toe rekening hield. Verder wordt opgemerkt dat de metingen van de zeespiegel tot nu toe het minimum scenario volgen (Dillingh, 2007), zie Figuur 9.1.
Er is geen aanleiding de tot nu toe gehanteerde waarde (PKB langetermijnvisie, kustbeleid) voor de zeespiegelrijzing (60 cm in 2100) te wijzigen.
Figuur 9.1 Zeespiegelstijging 1900-2005
Wind
Het KNMI heeft ook de gevolgen van de klimaatverandering voor wind onderzocht (KNMI, 2006). In de G en W scenario’s verandert de hoogste daggemiddelde windsnelheid per jaar per jaar. De sterkte van de zware stormen, die momenteel minder dan eens per jaar voorko- men, neemt boven Noordwest Europa eveneens licht toe. De toename in de hoogste dag- gemiddelde windsnelheid per jaar van circa +2% per graad wereldwijde temperatuurstijging in de G+ en W+ scenario’s is klein ten opzichte van de jaar-op-jaar variatie en de natuurlijke schommelingen op langere termijn. In geen van de scenario’s zet de waargenomen dalende trend van het totale aantal stormen in Nederland in dezelfde mate door. Stormvloeden aan de Nederlandse kust treden op bij stormen uit westelijke tot noordelijke richtingen.
De modelberekeningen die voor de vier scenario’s zijn gebruikt geven aan dat de verande- ring van het aantal stormen uit deze richtingen gering is.
De verandering van de wind voorspelt met behulp van de KNMI modellen is klein verge- leken bij de lange termijnvariatie en ook klein t.o.v de onzekerheden in de windstatistiek. Aanbevolen wordt bij het ontwerp van rivierdijken vooralsnog geen rekening te houden met een verandering in de windstatistiek als gevolg van klimaatverandering.