Het is regeringsbeleid om de ligging van de kustlijn in de toekomst tenminste te handhaven op de positie van de kustlijn op 1 januari 1990 (‘dynamisch handhaven’, zie Eerste Kustnota). Deze kustlijnzorg speelt in het kustbeheer een belangrijke rol. Voor de participanten in het kustbeheer is het noodzakelijk te weten wat de consequenties van de huidige kustlijnzorg zullen zijn. Deze Leidraad noemt enkele technische overwegingen die een rol spelen bij de concrete invulling van de kustlijnzorg. § 6.3 van het Basisrapport gaat nader in op de technische achtergronden.
Kustlijnzorg heeft voornamelijk betrekking op eroderende kustvakken. Bij aanzandende kustvakken is het zeker niet de bedoeling om, bijvoorbeeld door strandafgravingen, de ligging van de kustlijn van 1990 systematisch te handhaven.
Momentane kustlijn, basiskustlijn en te toetsen kustlijn
Het belangrijkste aspect van de beleidskeuze voor ‘dynamisch handhaven’ is dat structurele kustachteruitgang langs de gehele Nederlandse kust wordt bestreden, met uitzondering van de niet-bewoonde Waddeneilanden en de niet- bewoonde uiteinden van de Waddeneilanden. De ligging van de kustlijn op 1 januari 1990 wordt gehanteerd als de referentie voor ‘dynamisch handhaven’. Deze referentie wordt de basiskustlijn (BKL) genoemd. Elk jaar opnieuw vindt een toetsing van de actuele ligging van de kustlijn plaats aan de hand van de resultaten van de meest recente kustmetingen. Dan wordt nagegaan of de BKL niet is overschreden, of dreigt te worden overschreden. Wanneer de BKL wordt overschreden, moet er worden overwogen of een ingreep nodig is.
Bij de kustlijnzorg spelen 3 verschillende ‘soorten’ kustlijnen een rol:
De momentane kustlijn (MKL);
De basiskustlijn (BKL);
De te toetsen kustlijn (TKL).
De betekenis van de verschillende soorten kustlijnen wordt hieronder weergegeven. Het begrip kustlijn wordt zowel per raai, als in een geheel kustvak gebruikt.
De ligging van de momentane kustlijn (MKL) geeft de actuele positie van de kustlijn in een gegeven jaar weer. De ligging van de MKL in een willekeurige (JARKUS-)raai kan voor ieder moment waarop een kustmeting is uitgevoerd, worden bepaald met de methode die is beschreven in de nota De Basiskustlijn (Min V&W, 1991). De zandinhoud van een beperkt deel van het dwarsprofiel (het rekenvenster) wordt in rekening gebracht (zie figuur 5.10). Overigens wordt aan de ligging van een individueel MKL-punt geen bijzondere betekenis toegekend.
De basiskustlijn (BKL) fungeert in de praktijk als referentie voor ‘dynamisch handhaven’: bij overschrijding wordt ingegrepen. Er kunnen redenen zijn om eerder of later in te grijpen. In de meeste gevallen komt de positie van de BKL overeen met de gemiddelde ligging van de kustlijn op 1 januari 1990. Deze gemiddelde ligging is berekend door middel van extrapolatie van de lineaire trend die kan worden afgeleid uit de ligging van 10 MKL punten in de jaren 1980 tot en met 1989. De JARKUS-metingen worden gewoonlijk halverwege het jaar uitgevoerd; de genoemde extrapolatie van de trend tot 1 januari 1990 betekent dus dat de extrapolatie tot over circa een half jaar verder dan het laatste MKL-punt heeft plaatsgevonden. Op plaatsen waar in de voorgeschreven tienjarige analyse-periode een zandsuppletie heeft plaatsgevonden, is met een afwijkende periode en met een ander maatgevend jaar rekening gehouden (zie nota De Basiskustlijn).
De feitelijke toetsing van de ligging van de kustlijn in een gegeven jaar aan de BKL, vindt plaats met behulp van de te toetsen kustlijn (TKL). De ligging van de TKL wordt bepaald op een manier die vergelijkbaar is met die waarop de gemiddelde ligging van de kustlijn op 1 januari 1990 is vastgesteld. De ligging van de TKL op 1 januari van het jaar T wordt berekend door uit te gaan van de ligging van de MKL-punten in de jaren (T-10) tot en met (T-1). Een vergelijking van de ligging van het aldus berekende TKL-punt met de ligging van het BKL-punt voor die raai levert informatie op voor de effectuering van de kustlijnzorg. Een (dreigende) overschrijding in landwaartse richting van de BKL door de TKL kan tijdig worden gesignaleerd.
Er bestaan gereedschappen waarmee de ligging van de kustlijn kan worden getoetst, zoals de rekenprogramma’s KUSTLYN 1.5 en WINKUST2000.
Kanttekeningen bij de toepassing van de BKL-toetsing
De rekenmethode voor het toetsen van de ligging van de kustlijn aan de BKL kan voor het grootste deel van de Nederlandse kust direct worden toegepast. Er is echter een aantal uitzonderingen waarbij toetsing kan plaatsvinden door middel van een enigszins aangepaste methode. Hieronder volgt een aantal situaties waarbij dit kan spelen.
Uit de analyse van de totale zandinhoud in een dwarsprofiel over een lange reeks van jaren kan inzicht worden verkregen in de aard van de structurele erosie die thans plaatsvindt. Wellicht blijkt slechts sprake te zijn van een tijdelijke erosieve tendens (bijvoorbeeld omdat de neergaande fase van een zandgolf het dwarsprofiel juist passeert). Een natuurlijk kustsysteem vertoont vaak een tamelijk grote mate van dynamiek. Veelal wisselen perioden van enkele jaren met aanwas zich af met perioden van erosie. Het verdient aanbeveling om op lokaties waar daarvoor de ruimte is, die dynamiek zo min mogelijk te verstoren. Bij de vast- stelling van de ligging van de BKL (en van de beheersgrenzen) is daarmee in veel gevallen rekening gehouden.
De MKL in een dwarsprofiel in een gegeven jaar wordt berekend door de zand- inhoud in dat jaar van een beperkt deel van het gehele dwarsprofiel (het strand en een gedeelte van de vooroever) in rekening te brengen (zie ook figuur 5.10). Jaarlijkse fluctuaties in de ligging van de MKL worden bij de toetsing aan de BKL zoveel mogelijk gefilterd door het gebruik van trendberekeningen over de laatste tien jaar: de TKL.
Bij de TKL-berekeningen wordt uitgegaan van de positie van de momentane kustlijn in de tien voorafgaande jaren. Inhoudsberekeningen op basis van JARKUS-metingen laten niet zelden een grote mate van spreiding zien (eventuele meetfouten; werkelijke fluctuaties in zandinhoud). Door de relatief kleine periode die is voorgeschreven, dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de resultaten van de analyse (jaarlijkse trend; gemiddelde ligging van de kustlijn: TKL-punt), van jaar tot jaar aanzienlijke verschillen opleveren (zie voor enkele uitgewerkte voorbeelden § 6.3.4 van het Basisrapport). Vooral waar er sprake is van een stroomgeul voor het strand kan een nadere analyse zijn gewenst: grote verschillen ontstaan wanneer de bodemdiepte van de geul van het ene op het andere jaar de onderkant van de rekenschijf passeert.
De methode van toetsing aan een referentielijn is slechts bedoeld om relatief simpel en eenduidig structurele erosie te signaleren. Dreigende overschrijding van de BKL betekent niets meer en niets minder dan dat er ingegrepen moet worden, veelal door middel van suppleties. De methode heeft niet tot doel de volledige erosie in m3weer te geven. Deze strekt zich immers vaak over een grotere hoogte en diepte uit (zie figuur 5.11). De methode van toetsing aan de referentielijn is dus niet bedoeld als instrument om suppletiehoeveelheden vast te stellen.
De jaarlijkse analyse van de ligging van de kustlijn, gebeurt in eerste aanleg per (JARKUS) raai. De (dreigende) overschrijding van de BKL wordt dus ook eerst per individuele raai gesignaleerd. Overigens bedraagt de gemiddelde teruggang van de kustlijn, zoals die wordt berekend met de overeengekomen methode in eroderende kustvakken, veelal minder dan twee meter per jaar. Slechts in enkele gevallen is de berekende teruggang in de orde van grootte van tien tot enkele tientallen meters per jaar (zie onder meer de jaarlijkse uitgaven van de Kustlijnkaarten). Gezien de genoemde ordegrootte en de nauwkeurigheid van de voorgestelde rekenmethode, is het dus heel goed mogelijk dat in een kustvak in een bepaald jaar slechts in één of in slechts enkele raaien de BKL in geringe mate is overschreden. In goed overleg tussen het Rijk, provincie en waterkeringsbeheerder (in het POK) kan worden besloten in dergelijke gevallen niet terstond over te gaan tot het nemen van maatregelen.
Vanzelfsprekend zullen enkele overschrijdingen bij een geringe jaarlijkse achteruitgang minder zwaar wegen dan bij een grote jaarlijkse achteruitgang. In dat laatste geval is immers spoedig daarna in veel meer raaien een overschrijding te verwachten.
Tenslotte kan zich de situatie voordoen, dat het morfologisch systeem uit evenwicht is (bijvoorbeeld door grootschalige ingrepen in het kustsysteem, zie § 2.4.1), of dat er tussen verschillende jaren trendbreuken voorkomen (bijvoorbeeld door zandsuppleties).
§ 6.3.4 van het Basisrapport gaat nader in op de effecten van de vorming van (relatief hoge) banketten en van strandsuppleties op de te berekenen positie van de MKL in een willekeurig jaar.
Ook een zware stormvloed met veel duinafslag veroorzaakt een verschuiving van de MKL in zeewaartse richting (en daarmee een situatie waarin het systeem niet in evenwicht is, hoewel het wel een systeem-eigen beweging is). Na zo’n zware stormvloed kan het enige jaren duren, voordat deze zeewaartse verplaatsing weer is tenietgedaan.
Samengevat moet er bij de toetsingsprocedure worden geanticipeerd op:
Globale invloeden in tijd of ruimte:
Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van zandgolfgedrag, waardoor de kustlijn in de loop der jaren cyclisch varieert. Bij het (opnieuw) vaststellen van de BKL kan worden gekozen hoe hiermee wordt omgegaan: de BKL aan de zeewaartse of aan de landwaartse grens van de cyclische variatie van de kustlijn. Dit is mede afhankelijk van de andere functies die worden gewenst, zoals recreatie.
Verder kan er globaal genomen langs de kust een ander beeld over de toetsing aan de BKL uitkomen dan voor een individuele raai, of per jaar kan het oordeel relatief snel wisselen. Het beoordelen over een grotere tijd en ruimteschaal brengt meer evenwicht in de beslissingen met betrekking tot de suppleties.
Tenslotte kan de situatie zich voordoen dat het morfologisch systeem uit evenwicht is, en/of dat er tussen verschillende jaren trendbreuken in de ligging van de kustlijn voorkomen (bijvoorbeeld door menselijke ingrepen in het systeem, zie § 2.4). Er dient dan per geval, en eventueel in overleg met een specialist, te worden onderzocht op welke wijze de ligging van de kustlijn kan worden getoetst in het licht van de functie van de BKL.
Lokale invloeden:
Er kunnen redenen van lokale aard zijn, zoals een zeer flauw profiel van de vooroever, of geulen en zandbanken dicht onder het strand, die het aantrekkelijk of noodzakelijk maken om het rekenvenster (dikte, zeewaartse begrenzing) aan te passen. Hierbij moet steeds de functie van de toetsing aan de BKL in het oog worden gehouden: signaalfunctie voor structurele erosie.
Relatie BKL en veiligheid tegen overstromen
Het handhaven van de kustlijn door middel van zandsuppleties zorgt ervoor, dat er een zekere zandhoeveelheid aanwezig is aan de voet van het duin. Hiermee is er feitelijk een fundament gecreëerd voor het zand dat bij zware storm uit het duin wordt afgeslagen. Het tijdens een storm afgeslagen zand wordt namelijk afgezet op het strand en de vooroever, en fungeert zo als golf- breker voor nog aankomende golven (zie figuur 5.8).
Bij eroderende kustvakken verdwijnt er, zonder handhaving, zand uit het dwarsprofiel en verschuift de kustlijn landwaarts. Hierdoor vermindert de hoeveelheid zand aan de voet van het duin. Bij storm zal er dan in principe meer zand uit het duin verdwijnen. Dit veroorzaakt een meer landwaartse ligging van het afslagpunt en een dalende trend van de fictieve ‘afslagpunten’ die bij boven omschreven beoordeling worden gegenereerd. Omgekeerd betekent dit ook dat bij handhaving van de kustlijn door zandsuppleties het fundament van het afslagprofiel in stand wordt gehouden. Dit heeft een positief effect op de veiligheid. De dalende trend van de fictieve ‘afslagpunten’ zal afnemen of zelfs verdwijnen.
Handhaving van de kustlijn draagt op deze manier impliciet bij aan handhaving van de veiligheid tegen overstromingen. Ook zal de mogelijk dalende trend van regressielijnen (§ 5.4.2) verdwijnen. De nadruk komt meer te liggen op de fluctuaties in korte perioden (bijvoorbeeld de tijd tussen twee zandsuppleties) dan op de trend.
Bron
Leidraad Zandige Kust (3564)
Hoofdstuk
Beheer
Auteur
Kleij W. van der, H.J. Verhagen, H.D. Rakhorst, J. van de Graaff, J. van der Kolff, A.P. de Looff, A. Provoost, J. Reeder, H.J. Steetzel
Organisatie auteur
International Institute for Hydraulic and Environmental Engineering | Rijkswaterstaat | Technische Universiteit Delft | Hoogheemraadschap van Delftland | Waterschap Het Vrije van Sluis | Waterloopkundig Laboratorium De Voorst