Benedenrivierengebied
In het benedenrivierengebied worden extreme waterstanden veroorzaakt door een combi- natie van een stormvloed op zee en een rivierafvoer. Anders dan in het bovenrivierengebied zijn in het benedenrivierengebied wind en waterstand sterk gecorreleerd. Het benedenrivie- rengebied bestaat uit het benedenstroomse deel van de Maas, de Lek en de Waal (inclusief Haringvliet en Hollandsch Diep). In het gebied zijn vier keringen aanwezig:
- de Haringvlietsluizen in de monding van het Haringvliet;
- de stormvloedkering in de Hollandse IJssel;
- de Maeslantkering in de Nieuwe Waterweg;
- de Hartelkering in het Hartelkanaal.
Om de ontwerpbelastingen te berekenen is, zoals al in paragraaf 2.1.1 is vermeld, de grens gelegd op de overgang van de 1/1250 dijkringen naar de 1/2000 dijkringen. Benedenstrooms daarvan wordt de methode gebruikt die in hoofdstuk 7 is beschreven voor de benedenrivieren.
De grenzen liggen bij:
De dijkringgebieden die tot het benedenrivierengebied worden gerekend zijn dijkring- gebieden 14 t/m 25, 34, 34a en 35 (zie Bijlage B).
De invloed van de stormvloeden neemt van de kust landinwaarts af waarbij de invloed van de rivierafvoer toeneemt. Daarom wordt, geredeneerd vanuit de bedreigingen, in het benedenrivierengebied nog onderscheid gemaakt tussen het zeegebied, het overgangsgebied en het rivierengebied (Lodder, 2003). Dit onderscheid dient vooral om inzicht te geven in de processen die een rol spelen in de ontwerpbelastingen.
Figuur 2.1 Benedenrivierengebied: Zeegebied (Z), overgangsgebied (O) en rivierengebied (R)
Zeegebied
Het zeegebied wordt nog onderscheiden in het gebied buiten de keringen en het gebied binnen de keringen.
Het zeegebied buiten de keringen
Hier worden de dijken bedreigd door stormvloeden. Daarbij komen dan hoge windsnel- heden voor, die locale windgolven op de rivier veroorzaken. Tevens is sprake van seiches (opgewekt bij gesloten keringen) en deiningsgolfdoordringing vanuit zee. In dit gebied is niet de Leidraad Rivieren maar de Leidraad Zee- en Meerdijken van toepassing.
Het zeegebied binnen de keringen
Ook hier worden de dijken voornamelijk bedreigd door stormvloeden. De hoogste storm- vloeden dienen in principe te worden tegengehouden door de stormvloedkeringen in de Nieuwe Waterweg en het Hartelkanaal. Omdat die keringen kunnen falen, of omdat ze mogelijk te laat worden gesloten, is er in dit gebied een kans dat tijdens een hoge storm- vloed de keringen niet gesloten zijn. Tijdens stormvloeden komen hoge windsnelheden voor, die windgolven op de rivier veroorzaken. Bij (ten onrechte) niet gesloten keringen kunnen deze golven deels buiten de keringen zijn opgewekt. Verder kan er bij niet gesloten keringen sprake zijn van deiningsgolfdoordringing vanuit zee.
Het overgangsgebied
In dit gebied worden de dijken voornamelijk bedreigd door stormvloeden, die samen gaan met hoge windsnelheden, in combinatie met hoge afvoeren. Niet alleen bij open keringen, maar ook bij gesloten keringen kunnen hoge waterstanden ontstaan, omdat de door de keringen ‘afgesneden’ afvoer het gebied binnen de keringen geleidelijk doet vollopen. Tot dit gebied horen ook de brede wateren het Haringvliet en het Hollandsch Diep. Op die wateren zijn de strijklengtes relatief groot, waardoor naast de waterstand ook windgolven bedreigend zijn voor de dijken.
Het rivierengebied
De zee heeft weinig invloed meer op dit gebied. De waterstanden worden voornamelijk bepaald door extreme afvoeren, tijdens welke niet al te hoge windsnelheden voorkomen. De windgolven op de rivieren hebben, mede door de vrij korte strijklengtes, daardoor een rela- tief beperkte invloed. In dit gebied is het effect van de keringen verwaarloosbaar geworden.