IJsselmeerpeil
In de benedenloop van de IJssel en de Overijsselse Vecht levert het IJsselmeerpeil een belangrijke bijdrage aan de belasting op de waterkering. Samen met de windopzet en de rivierafvoeren bepaalt dit de lokale waterstand.
Het IJsselmeerpeil is de gemiddelde waterstand over het gehele IJsselmeer en wordt bere- kend uit een gewogen gemiddelde van enkele meetstations. Het wordt enerzijds bepaald door de aanvoer van water. De belangrijkste bijdragen hiervoor zijn de afvoer van de IJssel en de Overijsselse Vecht. Daarnaast wordt er water op het IJsselmeer geloosd, bijvoorbeeld vanaf de Friese boezem. Anderzijds is de afvoer van water van belang. De afvoer van water vanaf het IJsselmeer vindt plaats via de spuisluizen in de Afsluitdijk. Bij Den Oever en Kornwerderzand zijn spuisluizen waar onder natuurlijk verval water wordt geloosd op de Waddenzee. Stremming van de lozing kan optreden bij verhoogde waterstanden op de Waddenzee. Het streefpeil van het IJsselmeer in het winterhalfjaar is NAP -0,40 m.
Voor de bepaling van de belastingen in de IJssel- en Vechtdelta zijn een werklijn en een gemiddelde golfvorm nodig.
De werklijn van het meerpeil is afgeleid op basis van een meetreeks van dagelijkse meer- peilen in het winterhalfjaar van de periode 1932-2005. Voor de periode 1932-1976 zijn geen gemeten meerpeilen bekend, aangezien de Houtribdijk tussen Lelystad en Enkhuizen in 1976 is aangelegd. Daarom zijn de IJsselmeerpeilen voor deze periode berekend met een waterbalansmodel.
Een meerpeilgolf heeft een duur van enkele dagen tot weken. De gemiddelde vorm van de meerpeilgolf is op een vergelijkbare manier bepaald als die van de rivierafvoer.