Aansluiting dijk op duin
Bij de aansluiting van een dijk op een duin gaat het om de overgang van een zachte waterkering (duin) naar een harde waterkering (dijk). De aanduiding ‘hard’ is hierbij feitelijk slechts in relatieve zin bedoeld en kan dan ook worden opgevat als ‘relatief hard’. In deze ruimere betekenis valt overigens ook de aansluiting van een onverdedigd duin op een duinvoetverdediging onder aansluitingsconstructies.
Ten aanzien van de morfologische effecten tijdens duinafslag zijn te onderscheiden (zie figuur 2.8.1):
I. een abrupte beëindiging;
II. een geleidelijke overgang.
Vanuit het oogpunt van waterkering is een belangrijk onderscheid:
een gesloten beëindiging, waarbij de constructie reikt tot de achterkant van de afslagzone;
een open beëindiging, waarbij de constructie bij maatgevende afslag wordt achterspoeld.
Het te kiezen type overgang wordt mede bepaald door de aanwezige duinsterkte ter plaatse van de aansluiting. Bij een marginaal duin is er geen ruimte genoeg om een gesloten eindconstructie aan te leggen zonder dwars door het duin te graven. Bij een algehele dijk- annex duinverzwaring is dat geen overwegend bezwaar. De ingreep in de totale waterkering is dan zo omvangrijk dat de doorgraving daarin zowel technisch als financieel van ondergeschikt belang is. Indien uitsluitend de overgang moet worden gemaakt dan moet doorgraving van het duin bij voorkeur worden vermeden en valt de keuze op een open beëindiging, mede vanwege de veel lagere kosten.
De overgang van een duin naar een dijk moet zodanig zijn uitgevoerd dat deze bij de maatgevende stormvloed niet kan bezwijken. De aansluitingsconstructie moet in verband hiermee voldoende weerstand kunnen bieden tegen golfoverslag en omspoelingen. In het (Ref.) Leidraad Zee- en Meerdijken Basisrapport, is een methode beschreven voor het maken van een schetsontwerp voor de aansluiting van een dijk op een duin.