Zoeken in deze site

Stap 0: de uitgangssituatie situatie - Piping

Hierbij wordt een eerste onderscheid gemaakt in twee situaties. De ene situatie betreft een op klei- of veenlagen gelegen dijk: deze dijk ligt dus niet direct op het vaste zand. Onder het binnendijkse maaiveld is nog een pakket van slecht doorlatende slappe grondlagen (klei of veen) aanwezig. De andere situatie is typisch voor het bovenrivierengebied in het oosten van Nederland: een hoofdzakelijk uit klei opgebouwde dijk ligt op een zandige ondergrond, waarbij het zand aan het binnendijkse maaiveld direct tot aan het oppervlak reikt en er dus geen cohesieve deklaag aanwezig is.

Wanneer het waterpeil aan beide zijden van de dijk gelijk is, treedt geen drukverschil tussen buitenzijde (rivier, meer of zee) en binnenzijde (polderzijde) op, waardoor ook geen aandrijvende kracht van het water op de zandkorrels aanwezig is.

afbeelding_frombase64_0
Figuur 4.1. Situatie met slappe deklaag op het binnendijkse maaiveld. Geen waterstandsverschil tussen buiten- en binnenwater aanwezig en dus geen grondwaterstroming.
afbeelding_frombase64_1
Figuur 4.2. Situatie met zand direct onder het binnendijkse maaiveld.

Bron

Fenomenologische beschrijving (1220078-000-GEO-0010)

Hoofdstuk
Piping
Opdrachtgever
Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.