Gebruik van DUROS-plus bij een willekeurige stormvloed
Hoewel het TRDA2006 vooral bedoeld is om te kunnen toetsen of een duinwater- kering aan de ‘veiligheidseisen’ voldoet, kan het DUROS-plus model ook worden gebruikt om de mate van duinafslag als gevolg van een willekeurige stormvloed na te rekenen. Dit betreft dan een heel algemene toepassing. Het verdient bijvoorbeeld aanbeveling om als er een (tamelijk) zware stormvloed is voorgekomen waarbij enige duinafslag heeft plaatsgevonden, de werkelijk opgetreden mate van afslag te vergelijken met de met het rekenmodel berekende afslag.
In een voorkomend geval kan de mate van duinafslag als volgt worden bepaald (berekend):
-
De vorm van het afslagprofiel wordt bepaald door de significante golfhoogte op dieper water, de bijbehorende golfperiode en de korreldiameter van het duinmateriaal [zie formule (1)].
-
De positie van het afslagprofiel in verticale zin wordt bepaald door het maximum stormvloedpeil ( x-as op stormvloedpeil).
-
De positie van het afslagprofiel in horizontale zin wordt bepaald door het afslagprofiel (inclusief helling van 1:1 van het duinbeloop en helling van 1:12,5 als overgang) zodanig in het gegeven kustprofiel in te passen dat een sluitende zandbalans in de richting loodrecht op de kust ontstaat.
-
Voor het maximum stormvloedpeil ter plaatse van het gegeven kustprofiel wordt de waterstand aangehouden die geldt buiten de brekerzone. Er wordt dus geen extra wave set-up (golfopzet) zoals die vlak voor de duinen voorkomt, in rekening gebracht. Voor het maximum stormvloedpeil kunnen over het alge- meen waterstanden worden aangehouden die zijn afgeleid uit peilen van nabij- gelegen meetstations.
-
Voor de significante golfhoogte en de golfperiode worden waarden aangehouden zoals die gelden op een waterdiepte van circa NAP -20 m. In het algemeen kunnen, eventueel geïnterpoleerde, waarden van de golfmeetstations langs de Nederlandse kust hiervoor worden gebruikt.
-
Wanneer vlak onder de kust een relatief ondiep platengebied voorkomt, kan met de reducerende werking daarvan op de golfhoogte rekening worden gehouden. Met adequate rekenmodellen (bijvoorbeeld SWAN) kunnen de golf- hoogten juist landwaarts van het platengebied worden bepaald. Deze golf- hoogten worden vervolgens in formule (1) ingevoerd om de vorm van het afslagprofiel te bepalen.
-
De ‘in-pas-operatie’ van het afslagprofiel in het gegeven kustprofiel om een sluitende zandbalans in dwarsrichting te verkrijgen (zie het derde aandachts-bolletje), gaat niet in alle gevallen vlekkeloos. In figuur 4 is een aantal gevallen schetsmatig aangegeven.
Het basisidee achter de schetsen in figuur 4 is dat tijdens het (duin)afslagproces uitsluitend zeewaarts gerichte zandtransporten bijdragen aan het bereiken van een sluitende zandbalans in de richting dwars op de kust.
In figuur 4 wordt steeds aan de linkerkant een situatie geschetst vóór de stormvloed (het te vormen afslagprofiel ‘hangt’ als het ware aan het stormvloedpeil, met het 0,0-punt van het afslagprofiel juist tegen de duinen aan). Aan de rechterkant wordt de situatie ná de stormvloed aangegeven:
Geval A Deze situatie komt voor bij hoge stormvloeden; na afloop van de stormvloed is er sprake van een sluitende zandbalans in de richting loodrecht op de kust.
Geval B Deze situatie kan zich voordoen bij een kustprofiel met flauwe hellingen. Vóór de stormvloed ligt al een deel van het afslagprofiel beneden het dwarsprofiel zoals dat vlak voor de stormvloed aanwezig is. In de uiteindelijke (opgescho-ven) toestand is dat nog meer het geval. Omdat er geen rekening wordt gehouden met een landwaartse verplaatsing van zand tijdens de stormvloed, wordt het oorspronkelijke profiel slechts opgevuld met zand dat van het duin is afgeslagen. Het afslagprofiel is niet volledig ontwikkeld.
Geval C Deze situatie is vergelijkbaar met B. De zandverplaatsingen aan de zeewaartse zijde van de bank zijn eigenlijk niet van belang voor het bereiken van een sluitende zandbalans.
Geval D De voor de kust liggende bank wordt in dit geval geheel geërodeerd tot aan het (opgeschoven) afslagprofiel. De verdere benodigde hoeveelheid zand voor de vorming van het afslagprofiel wordt aan het duin onttrokken.
Geval E In dit geval ligt het afslagprofiel geheel beneden het oorspronkelijke kustprofiel. Deze situatie doet zich vaak voor bij lage stormvloeden. Volgens het DUROS-plus model zal er geen duinafslag optreden. In de praktijk gebeurt dat vaak toch nog wel door enige golfoploop.
Figuur 4. Duinafslag; voorbeelden van zandverplaatsing