Coupures van waterkeringen komen daar voor, waardoor plaatselijke omstandigheden kruising van de waterkering door wegen en spoorwegen boven de in de dijktafel of dijkligger vastgestelde hoogte van de waterkering bezwaarlijk of onmogelijk is. Deze coupures welke afsluitbaar worden gemaakt door middel van deuren en schotbalken vormen een ongunstige factor uit een oogpunt van operationeel dijkbeheer, aangezien ervoor moet worden gezorgd dat de openingen in de waterkering in kritieke situatie tijdig worden gesloten en de afsluitmiddelen altijd aanwezig en bruikbaar zijn. Bij hoofdwaterkeringen zal het strat peil of de kruin van de spoorbaan toch in ieder geval zo hoog moeten liggen dat de coupuredeuren niet met te grote frequentie behoeven te worden gesloten. Een ligging boven het ontwerppeil is aan te bevelen. Bij tweede watereenkeringen verdient in het algemeen een met 0,5 m verhoogde ligging van het wegdek ter plaatse van de coupure aanbeveling.
Het operationeel beheer van coupures in tweede waterkeringen levert meer problemen op dan het tijdig sluiten van zulke coupures in hoofdwaterkeringen waar waterstandsverhogingen enige tijd tevoren worden aangekondigd.
Bij het sluiten van een coupure in een tweede waterkering kan zich een conflict voordoen tussen het waterkeringsbelang, dat onmiddelijke sluiting van coupures vereist en het belang van evacuatie van het inunderende gebied, waartoe vluchtwegen zo lang mogelijk opengehouden moeten worden. Een en ander is een reden te meer om in tweede waterkeringen zo weinig mogelijk coupures te maken.
De sluitingsmiddelen van coupures i n hoofdwaterkeringen moeten droog (dat wil zeggen tijdig) worden qesloten. Als sluitinqsmiddelen komen puntdeuren, roldeuren, hefdeuren en schotbalken in aanmerkinq.
Conclusie
Resumerend kan worden gesteld dat coupures - hoewel technisch goed uitvoerbaar - in operationeel opzicht moeten worden beschouwd als onqewenste objecten in een waterkering en derhalve, indien enigszins mogelijk, vermeden moeten worden.