Verlengen van de horizontale kwelweglengte buitendijks (voorlandverbetering)
Verlengen van de horizontale kwelweglengte buitendijks houdt in dat het intreepunt verder van de dijk wordt afgelegd, Figuur 8.1. Dit kan worden gerealiseerd door een kleilaag aan te brengen. In vrijwel alle gevallen wordt de kleilaag ingegraven in verband met het rivierbed en/of andere overwegingen. Noodzakelijk is dit echter niet. Aan de kleilaag worden de volgende eisen gesteld:
-
voldoende waterdicht;
-
beschermd tegen aantasting.
Figuur 8.1 Voorlandverbetering en pipingberm
Voor de berekening van de vereiste dikte van de kleilaag, in combinatie met de breedte van de voorlandverbetering, wordt in principe de spreidingslengte berekend, volgens paragraaf 5.6.
In het algemeen is een voldoende waterdichte kleilaag tenminste 1 m dik met een lutumgehalte van 20 % of meer en een zandgehalte van 35 % of minder. Om de kleilaag te beschermen tegen aantasting door bijvoorbeeld ploegen, erosie, wortels, etc. verdient het aanbeveling om op de kleilaag nog een laag grond aan te brengen. De samenstelling en dikte van deze laag is afhankelijk van het toekomstig gebruik van het terrein. Voorkomen moet worden dat de kleilaag wordt aangetast of uitdroogt. Bij gebruik als grasland kan een minimale dikte van de afdekkende laag van 0,3 m bijvoorbeeld voldoende zijn. In andere gevallen zal een laagdikte van 0,5 m of meer nodig zijn.
Ook onder waterpartijen buitendijks, zoals strangen, kan een kleilaag worden aangebracht. Voor een goede verdichting van de klei zal de waterpartij drooggezet moeten worden. Speciale aandacht dient uit te gaan naar bescherming tegen erosie, omdat controle van de kleilaag moeilijk is.