De mechanismen verwekingsvloeiing en bresvloeiing treden in veel situaties interactief op:
- Een verwekingsvloeiing in het deel van een talud met losgepakte zandlagen kan in een paar minuten een steile bres doen ontstaan aan de bovenkant van de vloeiing en/of een mengselstroom met groot zanddebiet aan de onderkant.
- Door bressen kan de taludvorm zodanig veranderen (veelal versteilen) dat (een deel van) het talud metastabiel wordt en verweekt.
Ook zonder metastabiliteit is het denkbaar dat tijdens een vrij rustig lopend bresproces plotseling een vrij omvangrijke vloeiing in losgepakt zand optreedt die een steile bres en/of groot zanddebiet doet ontstaan. Dat zou het geval kunnen zijn als het onderste deel van het talud uit (middel) vastgepakt zand bestaat en daarboven een laag losgepakt zand ligt. Als een bres onderin het talud begint en langzaam naar boven loopt door het (middel) vastgepakte zand kan het losgepakte zand gaan vloeien op het moment dat de bres die laag bereikt. Immers, de bovengenoemde bresvoortplantingssnelheid van 25 maal de doorlatendheid geldt eigenlijk alleen voor redelijk vastgepakt zand. Die snelheid is namelijk evenredig aan het volume water dat het zand in moet stromen en daarmee omgekeerd evenredig met de volumetoename van het zand tijdens het dilateren. Bij zand dat zo losgepakt is dat het zelfs bij de lage spanning aan het oppervlak niet dilateert zou de snelheid theoretisch oneindig
moeten zijn. Feitelijk kan een bres dan niet meer bestaan. In ieder geval is, ook bij iets minder extreem losgepakt zand, te verwachten dat de walsnelheid in die zandlaag plotseling vele malen groter wordt dan die in het onderliggende (middel) vastgepakte zand, waardoor van ‘vloeien’ gesproken kan worden.
Zoals reeds uitgelegd in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk zal in de gedetailleerde toetsregel geen onderscheid tussen deze twee mechanismen worden gemaakt. In de geavanceerde toets kan dit onderscheid wel gemaakt worden.