De eenvoudige toetsing en de beschreven gedetailleerde toetsing zijn voornamelijk gebaseerd op empirische gegevens over zettingsvloeiingen uit het verleden. In de geavanceerde toetsing worden de kans op optreden en de kans op een bepaalde inscharingslengte veelal bepaald op basis van rekenmodellen waarin de fysische processen beschreven worden. Die vereisen veel grondparameters en dus uitgebreid grondonderzoek. Ook hiervoor kan gebruik gemaakt worden van het schema in Figuur 6.1. Dit schema kan dienen als basis voor een foutenboom door de activiteiten en modellen precies te omschrijven en door de resultaten uit te drukken in parameters. Dat leidt meestal tot een sterke uitbreiding van de figuur omdat veel activiteiten moeten worden opgesplitst in deelactiviteiten met parameters als tussenresultaten. Het ‘model optreden vloeiing’ zal veelal gesplitst worden in een model voor verwekingsvloeiing en een voor bresvloeiing.
Indien voor verwekingsvloeiing de SLIQ2D aanpak gevolgd wordt, moet het model weer gesplitst worden in een model voor bepaling van de omvang van het potentieel verweekte gebied (het metastabiele gebied) en een model voor de (in)stabiliteit van het gehele talud gegeven verweking van het potentieel verweekte gebied. De verschillende modellen voor verwekingsvloeiing en bresvloeiing zijn beschreven in de vorige hoofdstukken. Afhankelijk van de mate waarin die parameters voor de modellen onzeker zijn en afhankelijk van de mate waarin ze het eindresultaat beïnvloeden, zullen ze als stochastische of deterministische variabelen behandeld moeten worden. De modelonzekerheden zullen verwerkt moeten worden door aparte stochastische parameters te introduceren of door stochastische parameters een extra variatie mee te geven. Met behulp van bijvoorbeeld de Monte Carlo- methode of de eenvoudigere, maar minder nauwkeurige FOSM-methode, kan vervolgens de faalkans bepaald worden. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de belangrijkste onzekerheden.