De invloed van de bermligging moet dus worden beschreven over het traject van 2.Hm0beneden de stilwaterlijn tot z2% op het benedentalud. Deze invloed is gegeven in figuur 13, met als rekenvoorbeeld een talud 1:3. De bermligging dh/Hm0is op de horizontale as uitgezet tegen de totale invloedsfactor voor een berm, γb, zie formule 10.
De invloed van de bermligging kan bepaald worden met een cosinusfunctie, waarbij de cosinus in radialen is gegeven:
met :
De invloed van een berm kan met formules 10-12 voluit worden geschreven als:
Dit betekent dat de invloed van de berm maximaal is voor dh = 0, waarbij dan geldt γb = 1- B/Lberm. Zie ook figuur 13. Dit geldt overigens alleen bij gelijke boven- en ondertaluds.
Als het onder- en boventalud een verschillende helling hebben, kan de bermligging met de maximale invloed volgens deze rekenmethodiek enigszins afwijken van de stilwaterlijn.
figuur 13: de invloedsfactor voor de berminvloed
In figuur 13 zijn lijnen gegeven voor verschillende bermbreedtes, B/Hm0. Bij gegeven golf- periode kan eventueel ook de bermbreedte B/L0worden gebruikt. Globaal komt het er op neer dat B/Hm0= 10dezelfde grootte heeft als B/L0= 0,25, wat de grootste breedte is voor de hier aangehouden definitie van een berm. Hoe groter de breedte, des te groter de invloed van de berm. De maximale invloed is echter altijd beperkt tot γb= 0,6.
De berm is het meest effectief als deze op de waterlijn ligt (rdh= 0) en de bermbreedte is op- timaal als de invloedsfactor de waarde 0,6 bereikt. In principe is met behulp van de formules deze optimale bermbreedte voor elke geometrie (met één berm) te bepalen. Voor een berm op de waterlijn, en overal dezelfde taludhelling en ruwheid is toegepast, is de optimale berm- breedte, zie ook formule 13:
Bij de berekening van de golfoploop, in het geval van een redelijk hoog liggende berm, moet altijd worden gecontroleerd of het berekende golfoploopniveau inderdaad wel de voorkant van de berm bereikt. Deze controle moet plaatsvinden met het in rekening brengen van een eventuele invloed van ruwheid, scheef invallende golven en de al in rekening gebrachte lager gelegen bermen.
Tot slot is het mogelijk dat er meerdere bermen in een dijkprofiel aanwezig zijn. De in- vloedsfactoren dienen dan gecombineerd, van laag naar hoog te worden bepaald, met een minimum van 0,6, tenzij de gezamenlijke bermbreedte (veel) groter is dan 0,25.L0.