De kwaliteit van grasbedekking van een dijk en de zodelaag kunnen door velerlei omstandigheden worden aangetast. Door onjuist beheer (zie ook categorie D in paragraaf 3.4.2) wordt de kwaliteit van een graszode sterk ondermijnd of kan zelfs volkomen verdwijnen.
Onjuist beheer betreft met name het niet tijdig verwijderen van bovengrondse biomassa via maaien of grazen en afvoeren van het maaisel. Bovengrondse delen moeten minimaal 2 x per jaar worden verwijderd. Tevens kan overmatig bemesten de ontwikkeling van een dichte zode van enige dikte (> 50 mm) beperken. Ook veek (vloedmerk, aanspoelsel) moet tijdig worden verwijderd, net als bladafval van bomen op of langs de dijk, om een gesloten grasmat in stand te houden. Schaduwwerking van bomen en bebouwing kan eveneens de ontwikkeling van een voldoende dikke en dichte zode beperken.
Intensief betreden van, of rijden over grasland op een talud, leidt tot het ontstaan van slijtplekken, paadjes en spoorvorming. Op deze plaatsen ontwikkelt zich geen dichte zode, maar vaak zijn er nog wel wortels aanwezig. De paadjes leiden tevens tot onregelmatigheden in de taludhelling, hetgeen consequenties heeft voor waterstroming op het talud. Overigens hebben de overslagproeven laten zien dat kale plekken, waar nog wel beworteling is, de sterkte niet veel minder is.
Beweiding met koeien of paarden leidt frequent tot schade aan de zode, die dan over grotere oppervlakken wordt onderbroken door hoefafdrukken of geheel afwezig raakt bij afrasteringen en voederplaatsen. Dit is beslist ongewenst voor grasbekledingen op waterkerende dijken.
Figuur 3.5 Microreliëf door schapenpaadjes (boven), eerdere schade buitentalud bij golfaanval (linksonder), door methode van aanleg (rechtsonder). Bron: Beeldenbank RWS
Het beheer is ook de dominante factor voor de mate van ruwheid van een dijktalud met grasbekleding. Een gesloten graszode vormt zich niet als het microreliëf (binnen 1/10de m2) meer dan ongeveer 0,1 m is. Dit houdt in dat er op kleine schaal vertikale of zeer steile taludjes in de bekleding aanwezig zijn, waar gras niet goed groeit en de doorworteling niet dicht is.
Een op het oog voldoende glad talud is daarom een voorwaarde voor een voldoende gesloten graszode, naast de effecten ervan op hydraulische condities. Bekende veroorzakers van teveel microreliëf zijn de zogenaamde schapenpaadjes, oppervlakkige schades op het buitentalud als gevolg van golfaanval die daarna niet worden hersteld, (Figuur 3.5), trapvormen in het talud als gevolg van gelaagde aanleg van de dijk, rijsporen, en maaisporen.
Een deel van de erosiebestendigheid van de toplaag wordt verkregen door de bovengrondse plantdelen. Het is verstandig om de graszode het storm- en hoogwaterseizoen in te laten gaan zonder dat dit op het laatste moment heel kort is gemaaid, of te intensief is beweid (minder dan 5 cm).