Een teenbestorting wordt met name toegepast om het teenschot dat de bovenliggende zetsteen ondersteund op zijn plaats te houden. Een teenbestorting kan doorlopen in een bodembescherming, wanneer deze nodig is om de erosie weg te houden van het teenschot, zodat zijn functie niet ondermijnd wordt.
Als de teen van de waterkering in de getijzone ligt (of rond de waterlijn bij meerdijken) wordt in principe altijd een teenbestorting aangebracht. Bij een teen in de getijzone (of rond de waterlijn bij meerdijken) zal het voorland zonder teenbestorting meestal onvoldoende erosiebestendig en draagkrachtig zijn om de taludbekleding van de waterkering blijvend en zonder grote vervorming te kunnen ondersteunen. Grote vervormingen zijn ongewenst omdat ze kunnen leiden tot scheuren (bij asfaltbekledingen) of tot verminderde wrijving en klemming (bij steenzettingen). De stabiliteit van de taludbekleding neemt hierdoor af.
Bij een hoog voorland is de kans op erosie en vervorming meestal beduidend kleiner. Als de kans op erosie en vervorming klein is, is een losse teenbestorting niet nodig en kan de taludbekleding worden doorgezet tot onder het maaiveld. Ook kan een teenconstructie met voldoende lange palen en teenschot of een teenconstructie in de vorm van een korte damwand voldoende ondersteuning aan de taludbekleding bieden als de kans op erosie klein is.
Meestal gebruikt men voor de teenbestorting standaard breuksteensorteringen. In de praktijk worden vooral de volgende sorteringen vaak toegepast: 10-60 kg en 40-200 kg. Bij een taludbekleding van losse breuksteen, zoals een overlaging, kan er ook voor gekozen worden om de overlaging door te zetten in een teenbestorting. Eventueel kan een deel van de aan te voeren breuksteen vervangen worden door in het werk vrijkomende steen. Voorwaarde daarbij is dat het resulterende steenmengsel blijft voldoen aan de eisen die gesteld zijn aan de breuksteensortering (o.a. Dn50, vorm van de elementen en massaverdeling). Dezelfde aanpak voor de keuze van de ondergrens van de sortering zoals beschreven in hoofdstuk 6 is ook hier geldig voor teenbestortingen.
Het bijmengen van vrijkomende zetsteen is doorgaans niet zinvol: Meestal is de zetsteen te licht om in significante mate toegevoegd te kunnen worden aan de breuksteen. Als de zetsteen wel voldoende zwaar is, dan is vrijwel altijd een meer hoogwaardige vorm van hergebruik mogelijk, nl. door de zetsteen toe te passen in steenzettingen op andere locaties.
Voor de gronddichtheid wordt vaak een geotextiel gebruikt. Een granulair filter, zonder geotextiel, is mogelijk maar wordt zelden meer toegepast. Onder zware steensorteringen, namelijk 40-200kg en zwaarder, wordt vaak eerst een laag fijnere steen aangebracht om beschadiging van het geotextiel in de uitvoering te voorkomen. In de herdruk van CUR 174 [2009], paragraaf 3.5.4 is de methodiek beschreven om de minimale massa van het geotextiel te berekenen op basis van een valhoogte van de steen. Zo geldt dat 40-200 kg op een doek van 600 gr/m2 geplaatst mag worden als de valhoogte kleiner is dan ongeveer 0,5m. Wanneer echter zettingen van de ondergrond verwacht worden dient altijd eerst een fijnere laag steen aangebracht te worden, zodat de trekkrachten in het doek tussen twee naast elkaar gelegen stenen niet te groot worden.