Zijdelingse toestroming
Door zijdelingse toestroming van water uit het aan de rivier grenzende gebied kan de waterstand toenemen wat een extra belasting betekent voor de waterkering. Significante bijdrage aan de afvoer door zijdelingse toestroming komt maar in een deel van het rivieren- gebied voor. Dit geldt vooral voor de Maas vanaf Roermond, de IJssel en de Vecht.
Voor de Rijn en Maas is voor de Thermometerrandvoorwaarden 2006 een methodiek ontwikkeld (van Velzen et al., 2006a en van Velzen et al., 2006b). Voor de belangrijkste zijrivieren is een relatie gelegd tussen de afvoer van de hoofdrivier en die van de zijrivier. Het betreft hierbij informatie over de topafvoer, de looptijd van het afvoermeetpunt tot aan de rivier en de golfvorm. Er is gebruik gemaakt van meetgegevens over afvoeren over een zo lang mogelijke periode. Indien nodig is rekening gehouden met het afwaterend oppervlak van het stroomgebied benedenstrooms van het meetpunt.
In sommige gevallen is met een hydraulisch model de zo gevonden afvoergolf ‘vertaald’ naar de monding van de zijrivier.
Kleinere stroomgebieden zoals van beken en gemalen zijn gerelateerd aan een representa- tieve zijrivier. Met behulp van verhoudingen tussen de oppervlakten van de stroomgebieden is de afvoer van de beek of gemaal bepaald. Voor een gemaal zijn daarbij aannamen gedaan over de beperking van de lozingscapaciteit bij toenemende buitenwaterstand.
Voor de benedenrivieren wordt alleen rekening gehouden met toestroming op de Maas en de Bergse Maas. De toestroming is afhankelijk van de topafvoer op de Maas, en wordt eventueel beperkt door een belemmering in de lozingscapaciteit door hoge buitenwater- standen.
Voor de Vecht en het Zwarte Water zijn relaties gelegd tussen de afvoer bij Emlichheim en de topafvoer van de toestroming. Een belangrijke bijdrage op het Zwarte Water betreft het gemaal Zedemuden met een maximale capaciteit van 117 m3/s (Beijk, 2006).