Zeewaterstand
In het benedenrivierengebied levert de zeewaterstand een belangrijke bijdrage aan de belasting op de waterkering. Samen met de wind en de rivierafvoeren van Maas en Rijn en de stormvloedkeringen bepaalt dit de lokale waterstand. Voor het benedenrivierengebied zijn de zeewaterstand bij Maasmond (de uitmonding van de Nieuwe Waterweg) en het Haringvliet van belang. Het waterstandsverloop op zee wordt primair bepaald door de getijbeweging op de Noordzee en door wind. Wind op de Noordzee zorgt langs de kust vo op- of afwaaiing van het zeewater. Een verhoging van de waterstand door de wind wordt stormopzet genoemd. De volgende karakteristieken zijn bepalend voor het verloop van de zeewaterstand in de tijd:
-
astronomisch getij
-
de gemiddelde zeestand
-
de vorm van het getij
Deze verschilt per locatie langs de kust. Door de vorm van het Noordzeebekken neemt de getijamplitude richting noorden af om langs de Waddenkust weer toe te nemen. Door de draaiing van de maan om de aarde varieert de grootte van de getijamplitude gedurende een maand, van springtij via gemiddeld tij naar doodtij en terug.
-
stormopzet
-
de stormopzethoogte
Dit is de hoogte van de waterstandsverhoging ten opzichte van het astronomisch getij.
-
de stormopzetduur
Dit is de duur dat de waterstand verhoogd is ten opzichte van het astronomisch getij;
-
het faseverschil tussen de stormopzettop en de top van het astronomisch getij
-
Het tijdstip van het hoogwater door stormopzet kan afwijken van het tijdstip van het astronomisch hoogwater.
De stormopzet is afhankelijk van de wind, en wel van de windrichting en de windsnelheid. Stormopzet kan alleen optreden bij westelijke tot noordelijke windrichtingen als het water van de Noordzee door de wind wordt opgestuwd. Hoe hoger de windsnelheid hoe hoger de stormopzet. Ook is de duur van de storm belangrijk. Hoe langer een storm aanhoudt, hoe meer water er opgestuwd wordt, uiteraard met een bepaald maximum.
Door de invloed van de wind op de zeewaterstand zijn wind en zeewaterstand sterk gecorreleerd.