Wind
Windstatistiek
Voor extreme windsnelheden wordt door Rijkswaterstaat gebruik gemaakt van het zoge- naamde Rijkoort-Weibullmodel (RW-model). Dit is in 1983 door het KNMI ontwikkeld (Wierenga en Rijkoort, 1983). Zie ook paragraaf 4.6.
In de periode 1998-2003 is in het kader van het HYDRA-project getracht nieuwe windstatistiek af te leiden, maar daar liep men tegen problemen aan die tot op heden nog niet zijn opgelost (Verkaik et al., 2003). Er bestaat met name twijfel over de statistiek van extreme windsnelheden. Deze twijfel richt zich op de afleiding van statistiek uit de metin- gen, maar ook op de ruimtelijke interpolatie van windsnelheden over Nederland, inclusief de overgang van land naar water. De statistiek wordt namelijk afgeleid op een beperkt aantal meetstations, terwijl de interesse ook ligt op andere locaties, met name boven open water. Gezien de grote invloed van de extreme windsnelheden op de belastingen, is het noodzake- lijk dat er op zo kort mogelijke termijn een eenduidige windstatistiek voor Nederland komt.
Ontwerpwindsnelheden bovenrivieren
De afleiding van de ontwerpwindsnelheden die worden toegepast voor de bovenrivieren kent een aantal tekortkomingen. De afleiding van de ontwerpwindsnelheden is beschreven in Dillingh en Cappendijk (1997). De tekortkomingen richten zich op een aantal onderdelen. De eerste betreft de de toegepaste methode om te komen tot overschrijdingsverdelingen van de windsnelheden. De belangrijkste is dat er onvoldoende rekening is gehouden met extreme waarden. Het RW-model is niet toegepast, waardoor de kans op extreme windsnelheden wordt onderschat. Daarnaast kent de methodiek van de afleiding tekortkomingen. In de berekening wordt bijvoorbeeld alleen rekening gehouden met overbelasting door loodrecht invallende golven. Aangezien ook scheef invallende golven bijdragen aan de over- belastingskans, wordt hiermee een onderschatting van de windsnelheden geïntroduceerd. Een uitgebreidere beschrijving van de tekortkomingen is te vinden in Gao et al., (2007).
In een vergelijkende studie (van Veen et al., 2007) zijn de huidige en aangepaste ontwerp- windsnelheden vergeleken met toepassing van Hydra-B op de bovenrivieren.
Verder onderzoek zou zich moeten richten op de toepasbaarheid van de probabilistische methode van Hydra-B voor de bovenrivieren.
Open water wind versus potentiële wind
In paragraaf E.2 van Bijlage E wordt opgemerkt dat voor boven- en benedenrivieren ver- schillend wordt omgegaan met de toepassing van open water of potentiële wind. In Hydra-B en Hydra-VIJ wordt voor de berekening van de golven gebruik gemaakt van open water wind. In paragraaf 4.6 wordt het verschil met potentiële wind uitgelegd. Er zijn verschillende manieren om potentiële wind om te rekenen naar open water wind (zie voor uitleg de Waal, 2003). De uitkomsten zijn verschillend waarbij de open water windsnelheid 5-40% hoger uitkomt dan de potentiële windsnelheid (Slomp et al., 2005). Er is behoefte aan een een- duidig advies over de toe te passen windsnelheid boven de wateren van het rivierengebied voor de verschillende toepassingen (waterstand, golven). Er bestaat een sterke relatie met de windstatistiek boven open water (zie vorige paragraaf). Beide onderdelen dienen in samenhang onderzocht te worden.