Water(over)spanningen ten gevolge van ophogingen
Ten gevolge van eerdere dijkverhogingen kunnen nog initiële wateroverspanningen aanwezig zijn, die kunnen worden aangetoond met waterspanningsmeters. De sterkte van de dijk wordt daardoor verkleind.
Bij het aanbrengen van ophogingen voor dijkaanleg of dijkversterking daalt de schuifsterkte in het klei/veenpakket in, onder en naast de dijk. De belastingtoename wordt voornamelijk vertaald in wateroverspanningen, waardoor de korrelspanningen en daarmee de schuifsterkte, afnemen. Ten gevolge van het consolidatieproces zullen de wateroverspanningen mettertijd afnemen, met als gevolg een toename van de effectieve spanningen ofwel de schuifsterkte. In het benedenrivierengebied is de initiële schuifsterkte vaak onvoldoende om de totale aanvulling te dragen. Dan is een gefaseerde uitvoering gewenst, zodat gebruik kan worden gemaakt van het geleidelijk toenemen van de effectieve spanningen in de ondergrond, en daarmee van de schuifsterkte.
Voor het bepalen van het uitvoeringstempo, dat afhangt van de stabiliteit tijdens de verschillende uitvoeringsstadia, moet de grootte van de wateroverspanningen en de consolidatiesnelheid worden berekend.
Is op basis van de geometrie en de grondeigenschappen te verwachten dat de schuifvervormingen beperkt zullen blijven, dan kan de toename van de waterspanningen worden voorspeld op grond van de elasticiteitstheorie. Het consolidatieverloop kan globaal worden berekend met de eendimensionale consolidatietheorie van Terzaghi. Zijn de schuifvervormingen daarentegen groot - te verwachten bij een lage stabiliteitsfactor -, dan zijn de wateroverspanningen groter dan op basis van de elasticiteitstheorie wordt voorspeld. Dit is een gevolg van de plasticiteit en de contractie (zie § 4.3.7). De grootte van de wateroverspanningen kan in dit geval worden voorspeld met behulp van een elementenmodel gebaseerd op een elasto-plastisch grondmodel, zoals het Soft Soil Creep Model.