Zoeken in deze site

Slappe ondergrond - Optimalisatie van het dwarsprofiel

Slappe ondergrond

Bij een ondergrond, die is opgebouwd uit een dik samendrukbaar pakket, is een aanzienlijke overhoogte in het grondprofiel nodig om de te verwachten zetting te compenseren. Ook is vaak extra ruimtebeslag nodig in verband met benodigde flauwe binnentaluds of brede bermen om het dijklichaam voldoende stabiliteit te geven.

In een optimalisatieproces kan worden nagegaan of het interessant is de benodigde overhoogte en/of het totale ruimtebeslag te reduceren door de slappe lagen geheel of gedeeltelijk te verwijderen. In principe worden hierbij de slappe lagen ter plaatse van de toekomstige dijk weggegraven (gebaggerd) en vervangen door zand. Over de diepte kan alleen in algemene zin iets worden gezegd. Zeer slappe toplagen bestaande uit ongerijpt slib worden in ieder geval verwijderd. Deze lagen zijn vaak ook in milieuhygiënische zin dermate vervuild dat verwijdering verplicht is. Het betreft hier lagen met weinig of in het geheel geen draagvermogen. Soms is ook wegpersen een optie, maar zeker bij bredere ophogingen is dan sprake van een ongecontroleerd proces met grote kans op slibinsluitingen. Het verwijderen van veenlagen voor zover bovenin het slappe lagenpakket gelegen, bijvoorbeeld in de bovenste 5 m, zal in het algemeen ook nuttig blijken te zijn. Hoewel deze lagen wel een behoorlijk draagvermogen hebben (wegpersen treedt niet gauw op) zijn het juist deze lagen die de aanzienlijke overhoogte en het extra ruimtebeslag nodig maken. Grondverbetering tot grotere diepte, bijvoorbeeld alle slappe lagen verwijderen tot op het diepe zand, zal minder vaak lonend blijken te zijn. De breedte moet bij voorkeur zo zijn dat het dijklichaam zijn belasting als het ware kan spreiden via de grondverbetering naar de niet-verwijderde slappe lagen.

Speciale aandacht is nodig voor een eventuele bovenafdichting met klei op het zandcunet; dit in verband met onderloopsheid en mogelijk contact met een watervoerend pakket. Bij een cunetvulling met zand is in principe een intredepunt voor het buitenwater gecreëerd ter plaatse van de buitenteen van de waterkering. Dit kan zowel voor een dijk met een kleikern als voor een dijk met een zandkern bezwaarlijk zijn (piping respectievelijk hoge freatische lijn kan het gevolg zijn). Het is derhalve vaak noodzakelijk een dich- te bekleding op de bovenkant van het cunet aan te brengen. Bij een diep cunet moet ervoor worden gewaakt dat geen permanente verbinding ontstaat tussen de cunetvulling en de diepe (watervoerende) zandlaag.

Voor de uitvoering is van belang dat bij het graven géén opbarsten van de bodem kan optreden. Indien in het kader van een dijkverbetering een cunet wordt gemaakt (en er direct naast de te verbeteren dijk wordt ontgraven) moet behalve de bodemstabiliteit uiteraard ook de stabiliteit van de bestaande dijk gegarandeerd zijn.

Behalve ten behoeve van een optimalisatie in het ontwerp kan de toepassing van een grondverbetering ook worden overwogen om de uitvoering te optimaliseren. Bijvoorbeeld in geval van een (te) lange uitvoeringsduur tengevolge van de aanwezigheid van slappe lagen kan een grondverbetering zeker zinvol zijn.

Bron

Technisch Rapport Waterkerende Grondconstructies (P-DWW-2001-045)

Hoofdstuk
Optimalisatie van het dwarsprofiel
Auteur
Asperen L. van, E.O.F. Calle, J.R. Deutekom, E. van Hijum, G.J.C.M Hoffmans, R.H.J. Kremer, B.A.N. Koehorst, M.T. van der Meer, J. Niemeijer, M.A. Van
Organisatie auteur
Fugro Ingenieursbureau B.V., Arcadis Heidemij Advies B.V., Grontmij, Ingenieursbureau Amsterdam en Infram.
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
Juni 2011
PDF

Inhoudsopgave

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.