Geologie bovenrivierengebied
In het gebied van de bovenrivieren is de ondergrond opgebouwd uit sediment uit het Pleistoceen en Holoceen. De samenstelling van de ondergrond van het rivierengebied kan zelfs over korte afstanden zeer variabel zijn.
Pleistoceen
De bovenkant van het Pleistoceen bestaat uit fluviatiele sedimenten, en buiten de vroegere rivierdalen uit dekzand dat tijdens de laatste ijstijd door de wind werd aangevoerd. Een algemeen beeld van de ligging van de rivierdalen is te zien in figuur 4.2.1. De dekzandgebieden bevinden zich aan weerszijden van de rivierdalen. Ze liggen in het algemeen bedekt onder de holocene afzettingen, behalve in de oostelijke en zuidoostelijke provincies, waar ze plaatselijk aan de oppervlakte zijn gebleven.
Figuur 4.2.1 Geologische overzichtskaart van Nederland
Holoceen
Gedurende het Holoceen hebben de grote rivieren een grote verscheidenheid aan sediment afgezet. Naar ontstaanswijze kan er onderscheid worden gemaakt in stroomgordel-, oever- en komafzettingen. De eerste zijn afgezet in het gebied waar de rivier actief gestroomd heeft: de meandergordel waar de rivierlopen zich voortdurend verleggen. Bochten werden afgesneden en nieuwe lopen ontstonden. De oeverafzettingen grenzen aan de stroomgordelafzettingen; zij zijn afgezet in de zone waar het water wanneer de rivier buiten zijn oevers trad, nog voldoende kracht had om zand mee te voeren, en vervolgens bij dalende stroomsnelheden dit weer af te zetten. Zij vormen de overgang tussen de stroomgordel- en komafzettingen, die dáár ontstaan zijn, waar het stromende water bij hoge waterstanden tot rust kwam, zodat het slib bezonk. De komafzettingen bestaan voornamelijk uit klei. Plaatselijk komt aan de basis van de komklei veen of venige klei voor.
Uit het geschetste geologische beeld blijkt dat de holocene afzettingen in de stroomdalen regelmatig doorsneden en onderbroken worden door verzande of dichtgeslibde riviergeulen van holocene ouderdom, waardoor de geologische opbouw en de samenstelling van de ondergrond van het rivierengebied van plaats tot plaats sterk kunnen verschillen.