De opbouw van de dijk in dwarsprofiel
Naast een situering in de lengterichting van de dijk dient de locatie van de elementen eveneens in het dwarsprofiel te worden aangegeven. Per vak is hiertoe een representatief dwarsprofiel toegekend.
Beheergrenzen
De begrenzingen van het profiel dienen zowel aan de binnen- als buitenzijde te worden aangegeven. De beheergrenzen zijn min of meer afhankelijk van het type dijk (rivier-, zee- of meerdijk). Algemeen wordt gesteld dat de technische beheergrenzen van het profiel zodanig moeten worden gekozen, dat veranderingen in de situatie daarbuiten geen direct gevaar voor falen of bezwijken van de dijk of onderdelen daarvan opleveren. De grenzen moeten daarom ofwel voldoende ruim worden gekozen of door berekeningen worden vastgesteld.
De elementen
In figuur 2.3.1 is het principeprofiel gegeven voor een dijk. De onderverdeling van het dwarsprofiel in elementen is uitgevoerd op basis van gelaagdheid/opbouw en afmetingen/hellingen. De aangegeven elementen zijn zowel in rivier- als zeedijken terug te vinden. Het principeprofiel van een meerdijk is vergelijkbaar met dat van een zeedijk, met dien verstande dat de normale waterstand vrijwel niet varieert en de kreukelberm meestal op dit niveau ligt. Bijzondere waterkerende constructies zijn niet in figuur 2.3.1 aangegeven.
Elementen en dijktype
De hoofdfunctie van een element en het belang hiervan voor het totale dijkontwerp hangt af van het type dijk. Een rivierdijk wordt aan een relatief langdurige hoogwaterstand blootgesteld. Daarom richt de aandacht zich voornamelijk op binnendijks gelegen elementen die betrekking hebben op piping, binnenwaartse macrostabiliteit en microstabiliteit.
Bij zeedijken is de belasting op een zeedijk relatief kortdurend en wordt voor een belangrijk deel gekenmerkt door golfaanval. Hier wordt extra aandacht besteed aan het buitentalud, de kruinhoogte en de bekleding. Hoewel een element verschillende functies kan vervullen en de hoofdfunctie afhankelijk is van het type waterkering wordt in de decompositie geen onderscheid gemaakt naar type waterkering. De elementen kunnen in beginsel namelijk in alle typen dijken worden toegepast en zullen slechts in dimensies van elkaar afwijken.
Figuur 2.3.1 Principeprofiel zee-/rivierdijk exclusief bijzondere elementen
Figuur 2.3.1 geeft een schematische voorstelling van een dijkprofiel: de figuur geeft mogelijke combinaties van elementen in een dijk weer. De begrenzing van de bekleding is gestippeld op plaatsen waar elementen (zoals binnen- en buitenberm) aansluiten op het dijklichaam.
Bovenstaande figuur geeft ook een geometrische opdeling van de ondergrond in voorland, dijkbasis en achterland. Bij de beschouwing van de faalmechanismen (hoofdstuk 5) zal men echter een afwijkende zonering toepassen. Zo wordt voor de stabiliteitsbeoordeling voor de grondeigenschap- pen een afwijkende zonering (bijvoorbeeld binnenteen, kruin, buitenteen) aangehouden.
Elementgroepen
Het dwarsprofiel van een dijk is opgebouwd uit de volgende elementen, gegroepeerd in elementgroepen:
• elementen m.b.t. ondergrond:
- vooroever en voorland
- dijkbasis
- achterland
• constructieve elementen:
- kreukelberm (bij zee- of meerdijk)/plasberm (in rivierengebied)
- buitenberm (incl. bekleding)
- buitentalud (incl. bekleding)
- dijkkern
- kruin (incl. bekleding)
- binnentalud (incl. bekleding)
- overgangstalud (binnendijks)
- binnenberm
- berm-/dijksloot
• bijzondere elementen:
- afsluiting watervoerende laag
- scherm in kruin
- drainage
- etc.
Naast het bovengenoemde bevinden zich vaak nog andere elementen in de waterkering, zoals een wegfundering. Omdat deze elementen niet direct een waterkerende functie hebben worden ze niet behandeld. Op de bekleding wordt in hoofdstuk 7 gedetailleerd teruggekomen. De functie van de bekleding is in dit hoofdstuk verwerkt in de elementen binnen- en buitentalud en kruin.