Bij het ontwerp dient ook aandacht geschonken te worden aan de belasting door biologische activiteiten: de graverij van muizen, mollen, woelratten, muskusratten, beverrat ten, konijnen, vossen en dassen.
Vooral bij dijken met een kern van zand, afgedekt met klei, is het zeer wel mogelijk dat hierdoor de afdekkende kleibekleding aangetast of doorgraven wordt. Gebeurt dit aan de rivierzijde, dan kan dit tot gevolg hebben dat de freatische lijn in het dijklichaam hoger komt te liggen. Ook is het niet ondenkbaar dat zand uit de kern zal wegspoelen, met mogelijk een dijkdoorbraak tot gevolg.
Mede gezien de grote populatie is de muskusrat in dit opzicht wel het gevaarlijkst, omdat dit dier de ingang van zijn hol altijd onder water maakt, en de nestruimte altijd boven het buitenwaterpeil.
Bij een wisselend waterpeil maakt de muskusrat bovendien steeds een nieuwe ingang onder water; een boven water gekomen ingang wordt met een prop dichtgemaakt. Zo kan het dijktalud onopgemerkt geheel geperforeerd raken. Dit komt vooral voor bij langs de dijk gelegen waterpartijen, zoals wielen en strangen, en bij schaardijken.
Daarnaast wordt gewezen op de mogelijkheid van holtevorming door afstervende wortels van boom- of struikbeplanting, en door het omwaaien van bomen. Boom- en struikbeplanting belemmert bovendien een goede bezonning van de bodem, waardoor de ontwikkeling van een goede grasmat kan worden belemmerd.