Zoeken in deze site

Bepaling van waterspanningen en stijghoogten - Ontwerp

  • Voor de ontwerpberekeningen moet men beschikken over gegevens omtrent water­ spanning of stijghoogte. Deze kunnen uit grondwaterstromingsmodellen warden be­ paald (hoofdstuk 10).Voor de stroming en het stijghoogteverloop in de zandondergrond kan men 2-dimensionale modellen in het horizontale vlak gebruiken, en voor de stro­ ming en de waterspanningen in het dijklichaam en de ondergrond 2-dimensionale mo­ dellen in het verticale vlak (par. 10.1).Voor beide gevallen zijn numerieke rekenmodel­ len beschikbaar, waarmee qua schematisering een goede benadering van de werkelijk­ heid mogelijk is (par. 10.2.3). Voor de stroming door de zandondergrond kan dikwijls warden volstaan met eenvoudige een-dimensionale analytische modellen (par. 10.2.2 en appendix B).

    Aanbevolen wordt bij de berekeningen de volgende uitgangspunten aan te houden:

  • in zandige dijkprofielen, in de zandondergrond en in niet te dikke afdekkende lagen is de stroming stationair;

  • in dikke klei- en veenpakketten in dijk en ondergrond is de stroming niet-stationair; in niet-stationaire grondwaterstromingsberekeningen moet gebruik warden gemaakt van een consolidatiecoefficient (zwellingscoefficient) op basis van de zwelconstante A (par. 8.3.2 en 10.1);

  • bij het opdrijven of opbarsten van afdekkende lagen - ook bij dikke, slecht doorlaten­ de pakketten - is er een stationaire opwaartse grondwaterstroming; de waterspan­ ningsverdeling over de laag verloopt lineair, vanaf nu! aan het maaiveld tot de waarde van de waterspanning in de zandondergrond, aan de onderzijde van de laag;

  • bij het opbarsten van een afsluitende laag wordt de waterdruk onder de laag maxi­ maal gelijk aan het gemiddelde gewicht van de laag;

  • bij buitendijkse afdekkende lagen wordt de intreelengte niet grater genomen dan 50 a 100 m; als ontgrondingen redelijkerwijs uitgesloten zijn, kan bij brede uiterwaar­

    den een grotere intreelengte in rekening warden gebracht;

  • een sterke opwaartse stroming achter de dijk uit een watervoerend zandpakket gaat gepaard met een radiale stromingsweerstand (appendix B-3 en B-4);

  • bij vallend rivierpeil moet rekening warden gehouden met een mogelijk naijlen van de grondwaterbeweging in de zandondergrond;

  • in de berekeningen warden ontwerpwaarden voor de geometrische, grondmechani­ sche en hydrologische parameters ingevoerd; de berekende stijghoogten en water­ spanningen mogen dan als ontwerpwaarden warden beschouwd.

Bron

Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken Deel 1 - Bovenrivierengebied (L1)

Hoofdstuk
Ontwerp
Auteur
Cirkel R.J.
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
September 1985
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.