Onder niet-waterkerende objecten worden alle objecten verstaan die niet tot het aarden lichaam van de doorgaande waterkering behoren en ook geen functioneel deel uitmaken van de waterkering. Deze objecten hebben dus geen waterkerende functie. In geval van combinaties van waterkerende en niet-waterkerende objecten (bijvoorbeeld keermuren die deel uitmaken van bebouwing) zal waar nodig in de beschrijving toch onderscheid gemaakt worden; in dat geval zal de bebouwing als niet-waterkerend element en de keermuur als waterkerend element worden beschouwd.
In, op en nabij vele rivierdijken zijn objecten zonder waterkerende functie aanwezig. Hoewel zij vaak een negatieve invloed zullen hebben op de veiligheid, is de maatschappelijke wens groot om bij dijkversterking te pogen deze objecten te handhaven. In dit hoofdstuk wordt die invloed besproken en wordt aangegeven onder welke omstandigheden deze elementen geaccepteerd kunnen worden met het oog op de waterkerende functie van de dijk. De niet-waterkerende objecten die worden beschouwd zijn:
In bebouwde gebieden zullen combinaties van bovengenoemde objecten voorkomen. Grote leidingkruisingen, landhoofden, spoorwegen en tunnels worden hier niet in beschouwing genomen. Deze zijn al volgens verschillende voorschriften ontworpen, gebouwd en beheerd en het voert in het kader van deze Leidraad te ver om deze geheel opnieuw te behandelen.
In de volgende paragrafen wordt de beoordeling van de niet-waterkerende objecten methodisch behandeld.
De eerste stap bij deze beoordeling is de toepassing van het zogenaamde beoordelingsprofiel. Bestaande niet-waterkerende objecten die buiten dat beoordelingsprofiel vallen, kunnen in het algemeen worden gedoogd.
De stappen daarna behandelen de aspecten die een rol spelen als het object zich binnen het beoordelingsprofiel bevindt.
De beoordelingsmethodiek is noodzakelijk om bij een dijkversterking geschikte alternatieven te kunnen ontwikkelen waarbij deze objecten (mogelijk) behouden worden. De methodische behandeling wordt in de bijlage 4 uitgebreider behandeld en geïllustreerd met stroomschema's. In de bijlage wordt eerst per object uitgewerkt welke gebeurtenissen de functie van de waterkering kunnen verminderen of teniet doen (faalmechanismen). Deze gebeurtenissen zijn op een systematische wijze weergegeven in zogenaamde foutenbomen. Hierbij komt naar voren dat stabiliteit en erosie de twee belangrijkste aspecten zijn die een rol spelen bij de invloed van niet-waterkerende objecten op de functie van de waterkering. Het beheer wordt in de bijlage ten behoeve van de duidelijkheid apart behandeld maar is in principe verbonden met de aspecten erosie en stabiliteit.