Indien de dijk een zanddijk betreft en het freatisch vlak zodanig hoog ligt dat water na de afschuiving uit de dijk kan treden, kan micro-instabiliteit verdere schade aan de dijk veroorzaken. Na de voorafgaande afschuiving is een deel van het talud afgeschoven, waardoor de zandkorrels uit de kern van de dijk gemakkelijk kunnen afschuiven. Indien microinstabiliteit optreedt, kan de mogelijkheid van een kruinverlaging worden bepaald door het restprofiel te vergelijken met het minimaal benodigde profiel.
Een dergelijke hoogte van het freatisch vlak (minder dan 2 m onder de kruin) treedt alleen op bij een langdurige hoge buitenwaterstand. Waarschijnlijk veroorzaakt overslag bij zo een hoge waterstand eerder schade aan de dijk dan micro-instabiliteit. Beide mechanismen kunnen elkaar natuurlijk wel versterken.
Indien de kruinhoogte van een kleidijk na het optreden van een afschuiving niet is aangetast, er geen tweede afschuiving plaatsvindt en er geen overslag optreedt, zal het faaltraject waarschijnlijk stoppen. Micro-instabiliteit speelt bij een kleidijk immers een te verwaarlozen rol.