Toetsmethode voor de beoordeling van de ‘veiligheid’
Voor de beoordeling van de ‘veiligheid’ van een dwarsdoorsnede van een duinen- kust is een relatief eenvoudige toetsmethode ontwikkeld. In de toetsmethode worden uitkomsten van berekeningen met DUROS-plus gebruikt. De in de berekeningen in te voeren parameterwaarden voor de afslagbepalende factoren zijn daarbij zodanig bepaald, dat de aldus berekende mate van duinafslag een overschrijdingskans heeft die gelijk is aan de vereiste maximaal toelaatbare kans op doorbreken. Die mate van duinafslag wordt ook wel met maatgevende duinafslag aangeduid. In het geval van relatief smalle duinen, moet de maatgevende afslag nog binnen het duinprofiel passen wil er sprake zijn van een ‘veilige’ situatie. In het geval van zeer brede duinen is er over het algemeen geen ‘veiligheidsprobleem’; de maatgevende duinafslag is dan van belang om dat deel van de duinen aan te geven dat tijdens ontwerpomstandigheden zal afslaan en dus (een deel van) de waterkering vormt.
Bij een ‘veilige’ duinwaterkering - een waterkering die voldoet aan de wettelijke eisen - wordt vanzelfsprekend in eerste aanleg gedacht aan een waterkering die tijdens ontwerpomstandigheden niet doorbreekt en waarbij er dan dus geen overstroming van het achterland zal plaatsvinden. In juridische zin zijn de positie en afmetingen van een ‘waterkering’ in een Legger vastgelegd. Bij bijvoorbeeld brede duinen zou het kunnen voorkomen dat een ‘veilige’ waterkering als uitkomst van de toetsmethode niet past binnen de grenzen zoals die in de huidige Legger zijn aangegeven, maar dat er in fysische zin nog lang geen sprake is van een werkelijk ‘veiligheidsprobleem’. Formeel voldoet de waterkering (zoals aangegeven in de Legger) dan niet aan de eisen. Een afkeuring op grond van de hiervoor bedoelde situatie is dus aanzienlijk minder ernstig dan als er van een werkelijk ‘veiligheidsprobleem’ sprake is omdat de duinen kennelijk te smal zijn.
Bij een duinwaterkering met een tamelijk smalle eerste duinregel en landwaarts daarvan een tweede regel (beide duinregels vormen uiteindelijk samen de eigenlijke waterkering), kan het gebeuren dat de eerste duinregel al doorbreekt bij minder zware condities dan de ontwerpcondities. Voor het kustbeheer is het dan onder meer nodig te weten bij welke condities dat doorbreken van de eerste duinregel kan worden verwacht. De ontwikkelde (toets)methode kan ook, zij het met andere invoerparameters, worden gebruikt om de doorbreekkans van een dergelijke eerste duinregel te bepalen. Zie Deel D.
In het duingedeelte van een dwarsprofiel kunnen diverse punten R worden onder- kend, ieder met een eigen overschrijdingskans. Een punt R met een overschrij- dingskans van 10-4 per jaar is het 10-4 afslagpunt in die dwarsdoorsnede. In het navolgende wordt ook de term afslaglijn gebruikt. Met een afslaglijn wordt een lijn bedoeld die afslagpunten in diverse raaien met een gelijke overschrijdingskans per jaar met elkaar verbindt. Op een kaart kan dan bijvoorbeeld een 10-5 afslaglijn worden ingetekend. Door de 2-dimensionale benadering van het afslagproces betreft het dus vooralsnog een afslaglijn die uit een aantal lijnstukken bestaat.
Wil er sprake zijn van een ‘veilige’ duinwaterkering dan moet in bijvoorbeeld de dijkringgebieden 13 en 14, de 10-5 afslaglijn nog zover zeewaarts van de landwaartse grens van het duingebied (achterkant duin) liggen, dat er ook nog een zogenaamdgrensprofiel in past. Zie punten 26 en 27.
Ook voor het bepalen van de ligging van andere afslaglijnen (met een grotere overschrijdingskans dan die van de maatgevende afslaglijn) kan de ontwikkelde methode worden gebruikt; zie ook Deel D.
Voor een aantal kustvakken dient bij de toepassing van de toetsmethode nog rekening te worden gehouden met enige extra duinafslag als gevolg van een verwachte gradiënt in het langstransport tijdens het duinafslagproces. De wijze waarop dit in rekening wordt gebracht, is niet ontleend aan de uitkomsten van de probabilistische berekeningen die aan de toetsmethode ten grondslag lagen. In de probabilistische berekeningen is geen rekening gehouden met een eventuele gradiënt in het langstransport. Zie verder punt 29.