Om op basis van de veiligheidsfilosofie van [TRWG-Ad 2007] toch met succes een eindige elementenberekening te kunnen uitvoeren, wordt aanbevolen om in het toetsen van de globale veiligheid van de beschouwde doorsnede de volgende aanpak aan te houden:
-
In het gefaseerd opbouwen van de te toetsen maatgevende effectieve spanningssituatie (inclusief de invloed van wateroverspanningen ten gevolge van ongedraineerd1 grondgedrag op de effectieve grondsterkte) en het aanbrengen van de belastingen in de
te toetsen situatie, dient te worden uitgegaan van de karakteristieke waarde van de schuifsterkte (materiaalfactoren gelijk aan 1,0).
-
In een gedraineerde2 sterkte-reductie berekening dient te worden uitgegaan van opgeschaalde rekenwaarden van de schuifsterkte, die zijn bepaald door de karakteristieke waarden te delen door de materiaalfactoren volgens [TRWG-Ad 2007].
-
De vereiste stabiliteitsfactor, waaraan tijdens de gedraineerde2 sterkte-reductie moet worden voldaan, dient met dezelfde opschaalfactor te worden vermenigvuldigd.
-
ongedraineerd in relatie tot de omstandigheden waaronder de te beschouwen spannings- en sterkteverdeling in werkelijkheid tot stand komt (terminologie a, paragraaf 1.4)
-
gedraineerd in relatie tot de wijze van analyseren in de sterkte-reductie (terminologie b, paragraaf 1.4)
N.B. Vanwege de evenredigheid conform [CMAG 1991] tussen de veiligheidsfactor en de schuifsterkte in de definitie van de sterkte-reductie, wordt door het evenredig opschalen het veiligheidsniveau niet beïnvloed.
Het nadeel van deze aanpak is dat er twee parametersets nodig zijn waartussen tijdens de berekening moet worden gewisseld. Dit is een bewerkelijk werkproces en vergroot de kans op vergissingen. Ook is de berekende stabiliteitsfactor niet onmiddellijk vergelijkbaar met de stabiliteitsfactor van een klassiek rekenmodel.
Deze aanpak, die in het vervolg van deze richtlijn in detail wordt uitgewerkt, sluit echter op de best denkbare wijze aan op [TRWG-Ad 2007]. Daarnaast wordt de eindige elementenberekening uitgevoerd met schuifsterkten die representatief zijn voor de in werkelijk gemiddeld ter plaatse aanwezige sterkte, zodat een goed beeld van de vervormingen onder veel voorkomende belastingsituaties kan worden verkregen. En door het opschalen van de rekenwaarde van de schuifsterkte wordt voorkomen dat tijdens het wisselen numerieke onbalans in de eindige elementenberekening ontstaat, waardoor de analyse kan ontsporen.