Diepe geul vlak voor de kust
In figuur 10 is een aantal gevallen geschetst waarbij de vorm van het begin-dwars- profiel steeds verandert. Schets 10A betreft een situatie met een min of meer regelmatig in zeewaartse richting aflopend profiel. Een afslagprofiel behorend bij ontwerpomstandigheden is goed inpasbaar; de toeslag van 0,25A levert geen problemen op. Nabij de helling van 1:12,5 is nog enig zand van de duinen afgezet; verder zeewaarts niet meer. In verband met het navolgende is het goed te beseffen dat ook uit proeven in de Deltagoot is gebleken dat het bedoelde zand dat nabij
de helling van 1:12,5 is afgezet, pas in een tamelijk laat stadium van het afslagproces daar is afgezet. Bovendien kan uit schets 10A worden opgemaakt dat de kennelijk aanwezige zeewaarts gerichte sedimenttransporten in bijvoorbeeld doorsnede Z tamelijk gering zijn geweest. Het in de schets 10A aangegeven volume zand Szee;a is kennelijk de doorsnede Z in de gehele loop van het afslagproces gepasseerd.
In schets 10B bevindt zich een diepe geul vlak voor de kust. Strikt rekenkundig is het in dit geval nog best mogelijk een afslagprofiel in te passen zodanig dat er een sluitende zandbalans in de richting dwars op de kust wordt bereikt, maar dat zou in dit geval in doorsnede Z een sedimenttransport van Szee;b vergen dat aanzienlijk groter is dan Szee;a. Dat wordt in de praktijk onwaarschijnlijk geacht.
Figuur 10. Dwarsprofiel en diepe geul voor de kust
In de ‘veiligheidstoets’ wordt eerst de in punt 26 aangegeven procedure gevolgd. Is het oordeel vervolgens, gegeven de bestaande situatie, ‘veilig’ dan voldoet de duinwaterkering aan de eisen. Blijkt het oordeel ‘onveilig’ te zijn, dan verdient het aanbeveling nader onderzoek te doen, voordat omvangrijke versterkingsmaatre- gelen worden overwogen.
In figuur 10C is een situatie aangegeven waarbij de geul vlak voor de kust een steilere helling heeft dan de helling van het zeewaartse talud met een helling van 1:12,5 aansluitend aan het afslagprofiel. In een dergelijk geval kan vaak geen situatie met een sluitende zandbalans in dwarsrichting worden gevonden. In een dergelijk geval wordt de positie van het afslagprofiel in horizontale zin zodanig gekozen dat het talud met een helling van 1:12,5 juist raakt aan de rand van de geul. Er is dan feitelijk geen sprake van een sluitende zandbalans in dwarsrichting.