Zoeken in deze site

Opbouw van de ondergrond - Bepaling parameters

Opbouw van de ondergrond:

Bodemopbouw en geohydrologische systematiek, t.b.v. een voorontwerp of een globale toetsing, volgen uit een eerste grondverkenning in het tracé waarvoor een waterkering moet worden ontworpen, c.q. een bestaande kering moet worden getoetst of versterkt.

Veelal zal bij bestaande waterkeringen in het verleden meer of minder grondonderzoek zijn uitgevoerd, waardoor mogelijk al voldoende inzicht bestaat in de globale opbouw van de ondergrond, indicaties van grondpakketdikten en, mede op basis van kennis van de geologie van het gebied, inzicht in de mogelijke aanwezigheid van locaal sterke heterogeniteiten (geulen enz.).

Veelal zal bij bestaande waterkeringen in het verleden meer of minder grondonderzoek zijn uitgevoerd, waardoor mogelijk al voldoende inzicht bestaat in de globale opbouw van de ondergrond, indicaties van grondpakketdikten en, mede op basis van kennis van de geologie van het gebied, inzicht in de mogelijke aanwezigheid van locaal sterke heterogeniteiten (geulen enz.).

In het geval eerder grondonderzoek ontbreekt en ook aan andere bronnen te weinig informatie kan worden ontleend, zal een globaal grondonderzoek moeten plaatsvinden, bestaande uit sonderingen op relatief grote onderlinge afstand, aangevuld met enkele boringen (t.b.v. classificatie van grondlagen). Wanneer een onregelmatig verloop van de ondergrondconfiguratie in (delen van) het tracé wordt verwacht is geofysisch onderzoek aan te bevelen, zowel in langsrichting, als ook dwars op het tracé.

Aan de hand van de aanwezige informatie of uitgevoerde globale grondonderzoek kan een globaal model van de bodemopbouw worden vastgesteld. D.w.z. een globaal beeld van de opvolgende grondlagen en indicaties van de grondlaagdikten en een inschatting van de kans op mogelijke locale voor de te ontwerpen of te toetsen waterkering ongunstige locale afwijkingen (heterogeniteiten), mede op grond van kennis van de geologie van het gebied.

Aan de hand van het globale model van de bodemopbouw en eventuele bekende geohydrologische informatie kan worden nagegaan wat de mogelijke geohydrologische karakteristieken zijn van de ondergrond in (delen van) het tracé. De feitelijke beïnvloeding van stijghoogten in watervoerende zandpakketten door buitenwaterstanden kan pas goed worden vastgesteld middels stijghoogteresponsmetingen. Voor de voorontwerpfase of een globale toetsing kan echter meestal volstaan worden met een aannemelijk conservatief model.

Voor de feitelijke ontwerpfase of de detailtoetsing zal het model voor de ondergrondopbouw in het algemeen moeten worden verfijnd. Uit de voorontwerpberekeningen kan blijken dat mogelijk aanwezig geachte locale afwijkingen locale ontwerpaanpassingen noodzakelijk maken. Het is dan noodzakelijk om via detailonderzoek zulke afwijkingen nader te lokaliseren (of uit te sluiten). Verder kan blijken dat scherper vastleggen van het bodemmodel zal leiden tot gunstiger ontwerpen of toetsresultaten dan op grond van de conservatieve aannames in de voorontwerpfase of globale toetsing werd gevonden. Het detailonderzoek kan bestaan uit aanvullende sonderingen in raaien voor, ter plaatse van en achter het langtracé van de kering, (ondiepe) boringen om de begrenzing van geulen e.d. vast te leggen en aanvullende geofysische metingen, afhankelijk van de op te sporen kenmerken in het ondergrondmodel. Zoals al eerder betoogd kan dit in verschillende aanvullende slagen plaatsvinden, waarbij de kosten van aanvullend onderzoek worden afgewogen tegen verwachte voordelen bij het ontwerp of de toetsing.

Het scherper karakteriseren van de geohydrologische systematiek van de ondergrond kan door middel van waterspanningsresponsmetingen.

Bron

Onderzoeksrapport zandmeevoerende wellen (1202123-003-GEO-0002)

Hoofdstuk
Bepaling parameters
Auteur
Ulrich Förster, Geeralt van den Ham, Ed Calle, Gerard Kruse
Organisatie auteur
Deltares
Opdrachtgever
Rijkswaterstaat Waterdienst
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.