Opbarstcriterium; uittreepunt voor pipingcontrole
Wanneer de stijghoogte in de zandlaag overal kleiner is dan de berekende grenspotentiaal, dan is opdrijven en dus ook opbarsten uitgesloten. Om onzekerheden met betrekking tot de parameters in de berekening af te dekken wordt een veiligheidcoëfficiënt toegepast. Het opbarstcriterium voor voldoende veiligheid tegen opbarsten luidt daarmee:
(5.5)
met hierin een veiligheidsfactor γ.
Voor de berekening van Φzwordt uitgegaan van ontwerpwaterstanden en ‘best guess’ schattingen van de geohydrologische parameters. Voor de berekening van Φz,gwordt uitgegaan van een schatting van de minimale dikte van het afdekkende pakket (bijvoorbeeld de karakteristieke 5 %-ondergrens) en een karakteristieke schatting (5%-ondergrens) van het gemiddelde volumegewicht. Zie voor karakteristieke schattingen Bijlage B.
De aan te houden waarde van de veiligheidsfactor γ is afhankelijk van de situatie. Hoe groter de onzekerheid ten aanzien van de optredende potentiaal, hoe hoger in het algemeen de veiligheidsfactor. Soms worden als eerste schatting van de optredende potentiaal sterk conservatieve aannames gebruikt; in die gevallen kan met een betrekkelijk lage veiligheidsfactor worden volstaan.
Voor de aan te houden veiligheidsfactoren wordt verwezen naar hoofdstuk 7.