Een onderwater zandtalud kan soms schijnbaar spontaan instabiel worden, waarna het zand uitvloeit om pas bij een zeer flauwe helling te sedimenteren. Gewoonlijk wordt dit met ‘zettingsvloeiing’ betiteld. Twee processen kunnen worden aangewezen als oorzaak van een dergelijke sterke taludverflauwing: verweken en bressen. Overeenkomstig kan gesproken worden over een ‘verwekingsvloeiing’ of ‘een bresvloeiing’. Vaak zal het echter gaan om een combinatie van beide.
Een verwekingssvloeiing kan worden omschreven als een verschijnsel waarbij een pakket losgepakt zand onder water plotseling verweekt: er ontstaat een soort drijfzand. Verweking impliceert een dramatische vermindering van het onderlinge contact tussen de zandkorrels en van de schuifsterkte van het zandlichaam. Als het zandpakket oorspronkelijk in een helling aanwezig is, dan zal de verweekte massa naar beneden vloeien en pas weer onder een zeer flauwe helling tot rust komen. De mate van verweking waarbij de zandkorrels in het geheel geen onderling contact meer hebben (volledige verweking), treedt niet zo vaak op. Maar gedeeltelijke verweking kan het vermogen van het zand om schuifspanning op te nemen al
zodanig doen verminderen dat het talud instabiel wordt en er een grote massa zand naar beneden vloeit.
Een bresvloeiing in een onderwater talud is een gestaag terugschrijdend erosieproces dat zichzelf versterkt of althans zichzelf in stand houdt. Het proces wordt in gang gezet door een locale afschuiving of verwekingsvloeiing. Die resulteert enerzijds in een zand-watermengsel dat als een dichtheidsstroom langs het talud naar beneden stroomt (“suspensiestroom”) en daarbij verdere erosie veroorzaakt, waardoor de suspensiestroom steeds sterker wordt. Anderzijds resulteert de locale taludinstabiliteit doorgaans in een zo steil taludgedeelte (“bres” of “walletje”) dat het zand aan het oppervlak afregent, waardoor het steile taludgedeelte terugschrijdt en het afregenende zand de suspensiestroom versterkt.