De formules in de Rock Manual voor breuksteenbekledingen zijn afgeleid voor situaties waarin de toplaag een laagdikte heeft van 2Dn50. Daarnaast wordt de breuksteen willekeurig geplaatst/gestort (random placement). Het is mogelijk om gegeven een gradering uit te komen op kleinere laagdiktes, maar dat is echter niet altijd wenselijk. Wanneer een kleinere laagdikte wordt bereikt met dezelfde gradering betekent dit namelijk dat ook de porositeit verkleind wordt. Hierdoor wordt de wrijving en daarmee haakweerstand tussen de stenen groter en neemt de stabiliteit toe. Daar tegenover staat dat de bergingscapaciteit van de toplaag afneemt waardoor de overslag over de kruin toeneemt. Dit effect wordt des te meer versterkt als bij het plaatsen van de steen de positie wordt gekozen waarmee de steen het beste in de toplaag past. Hoewel de constructie iets sterker wordt, wordt deze ook “gladder” wat de overslag negatief beïnvloed.
Laagdiktemetingen kunnen in de praktijk op verschillende manieren worden uitgevoerd. In de Rock Manual worden in tabel 3.9 de methodieken 'reference (spherical foot staff)’ survey methode en 'highest point’ survey methode besproken. Een onderscheid wordt daarnaast ook gemaakt tussen verschillende typen breuksteen. Hierin is te zien dat voor standaard dubbellaags systemen, op basis van de laagdiktecoëfficiënt Kt, de laagdikte in de praktijk varieert tussen 1,74Dn50 en 1,82Dn50 voor de ‘reference (spherical foot staff)’ survey methode en tussen 1,84Dn50 1,92Dn50 voor de ‘highest point’ survey methode.
De survey methode die het meest overeenkomt met hoe er bij het ontwerpen mee wordt omgegaan, is de ‘highest point’ survey methode. Bij het ontwerp wordt namelijk ook vaak een porositeit van 0,38-0,40 gehanteerd die ook gemeten wordt volgens de ‘highest point’ survey methode. Wanneer ontwerptekeningen geen survey methodiek benoemen, wordt impliciet aangenomen dat deze gerelateerd zijn aan de ‘highest point’ survey methode.
In de controle van de uitvoering van de bouw van het ontwerp kan de toetsing van de laagdikte via beide methoden gedaan worden. Wanneer de ‘highest point’ survey methode wordt gebruikt dient deze te voldoen aan een minimale laagdikte van 2 KtDn50. Wanneer de controle van de laagdikte plaatsvindt via de ‘reference (spherical foot staff)’ survey methode dan dient de laagdikte minimaal te voldoen aan 1,8KtDn50. In beide gevallen dient er voor Kt de waarde 1,0 te worden gebruikt. Deze minimale laagdikten zijn iets groter dan tot nog toe gemiddeld genomen in de praktijk gevonden is. Deze ietwat conservatievere keuze is ingegeven uit het feit dat de ontwerpformules gebaseerd zijn op modeltesten waarin een laagdikte van 2D50 is gebruikt, wat overeenkomt met ongeveer 2,4Dn50 gegeven de ‘highest point’ survey methode.
De keuze voor laagdiktemetingen dient in het bestek expliciet benoemd te worden om eventuele conflicten te voorkomen. In de ontwerpfase wordt de ondergrens gekozen voor de
Katern IV: Algemene informatie
Dn50 van de sortering. Echter, de in het werk gemeten Dn50 dient bij de controle tijdens de uitvoering maar ook voor de toetsing gebruikte te worden.