Waterstand bij snelle val
Voor de macro-instabiliteit buitenwaarts is één van de relevante belastingssituaties een ongunstige combinatie van hoog freatisch vlak in de dijk na een snelle daling van de buiten- waterstand vanaf MHW (zie hoofdstuk 6). In deze paragraaf wordt de bepaling van de waterstand bij snelle val nader uitgewerkt.
Bovenrivieren
Voor het bovenrivierengebied wordt aanbevolen uit te gaan van een situatie na een val van 10 dagen. De bijbehorende waterstand volgt uit het waterstandsverloop zoals beschreven in paragraaf 7.4 en is de waterstand die 240 uur na de lokale topwaterstand optreedt.
Benedenrivieren
Voor het benedenrivierengebied zijn verschillende combinaties van rivierafvoeren, zeewater- stand en stormopzet bepalend voor de hoogwaterstanden. Voor de bepaling van de snelle val is het daarom niet voldoende om uit te gaan van één representatief waterstandsverloop. Er wordt aanbevolen om voor drie verschillende situaties de waterstandsverlopen af te leiden en hieruit de snelle val te bepalen. De meest ongunstige van de drie is maatgevend bij de stabiliteitsberekening. Deze werkwijze komt overeen met de huidige praktijk in Zuid- Holland. De drie situaties zijn:
- een belastingsituatie met de maatgevende afvoergolf en gemiddeld getij op zee zon- der wind. De benodigde waterstand volgt uit de situatie na een val van 10 dagen. Deze situatie sluit aan bij de bepaling voor het bovenrivierengebied. Voor Rijn- en Maasdominante locaties geldt de bepalende rivier;
- /3 een waterstandsverloop behorend bij de combinatie van stochasten die de grootste bijdrage levert aan de overschrijdingsfrequentie. Er dient zowel gekeken te worden naar de situatie met open als de situatie met dichte keringen. Dit komt overeen met het waterstandsverloop zoals beschreven in paragraaf 7.4. Voor deze situatie is de water- stand maatgevend die optreedt 1 dag na de hoogste waterstand. De getijcomponent kan hierbij verwaarloosd worden.
IJssel- en Vechtdelta
Voor de IJssel- en Vechtdelta zijn vele verschillende combinaties van rivierafvoeren, IJssel- meerpeil en wind bepalend voor de hoogwaterstanden. Daarom wordt aanbevolen om in analogie met de benedenrivieren drie verschillende situaties te onderscheiden. De meest ongunstige is maatgevend bij de stabiliteitsberekening. De drie situaties zijn:
- een belastingsituatie met maatgevende afvoer en streefpeil op het IJsselmeer. De beno- digde waterstand volgt uit de situatie na een val van 10 dagen. Deze situatie sluit aan bij de bepaling voor het bovenrivierengebied. Voor IJssel- en Vechtdominante locaties geldt de bepalende rivier;
- /3 een waterstandsverloop behorend bij de combinatie van stochasten die de grootste bijdrage levert aan de overschrijdingsfrequentie. Dit komt overeen met het water- standsverloop zoals beschreven in paragraaf 7.4 en is nog niet beschikbaar. Voor deze situatie is de waterstand maatgevend die optreedt 1 dag na de hoogste waterstand.