Het ontwerp van waterkeringen en rivierverruimende maatregelen in het bovenrivieren- gebied wordt gebaseerd op een zeer hoge afvoer die een kans van maximaal 1/1.250 per jaar heeft om overschreden te worden: de zogenaamde maatgevende afvoer. De maat- gevende afvoer wordt op statistische wijze afgeleid uit afvoeren die in het verleden zijn opgetreden. Door het optreden van zeer hoge afvoeren in 1993 en 1995 zijn de statistieken veranderd. Hierdoor is de maatgevende afvoer van de Rijn toegenomen van 15.000 m3/s tot 16.000 m3/s en de maatgevende afvoer van de Maas van 3.650 m3/s tot 3.800 m3/s (Ministerie van V&W, 2001). In de toekomst kan de maatgevende afvoer mogelijk verder toenemen door het optreden van zeer hoge afvoeren, klimaatveranderingen of andere veranderingen in het stroomgebied, zoals verandering van grondgebruik of maatregelen bovenstrooms in het stroomgebied van Rijn en Maas. Tabel 2.1 geeft aan in welke mate afvoerveranderingen doorwerken in hoogwaterstanden.
Tabel 2.1 Effect van afvoerveranderingen op waterstanden
Toename afvoer door klimaatveranderingen
Deskundigen verwachten dat door klimaatveranderingen de kans op extreme neerslag zal toenemen. Tabel 2.2 geeft de klimaatscenario’s afkomstig uit KNMI (2001) die voor het project Waterbeheer 21e eeuw (WB21) zijn gehanteerd.
In KNMI (2006) wordt uitgegaan van twee in plaats van drie scenario’s voor temperatuur- stijging. Het gematigde scenario gaat uit van 1 °C en 2 °C stijging ten opzichte van 1990 in 2050 respectievelijk 2100 (vergelijkbaar met het midden scenario WB21). Het warme scenario gaat uit van dubbele temperatuurstijgingen (vergelijkbaar met het maximum scenario WB21). Door de bijbehorende toename in winterneerslagen zal ook de kans op
extreem hoge afvoeren in de Rijn en de Maas toenemen. De Rijn krijgt minder het karakter van een gecombineerde smeltwater- en neerslagrivier, omdat de neerslag sterker zal gaan overheersen. In Tabel 2.3 zijn de maatgevende afvoeren in 2100 behorend bij de drie WB21 scenario’s gegeven. In het TROB wordt onderbouwd waarom voor toekomstig waterbeheer gebruik van het WB21 midden scenario verantwoord is.
Tabel 2.3 Maatgevende afvoeren 2100 volgens WB21
Bij bovenstaande afvoeren is nog geen rekening gehouden met een eventueel fysisch maxi- mum (zie hieronder).
Maatgevende afvoer
De maatgevende afvoer wordt berekend op basis van statistische analyses van opgetreden hoogwaters. Maar ook het zogenaamde fysisch maximum speelt een rol. Dit is de maxi- male afvoer die Nederland via de Rijn of de Maas kan bereiken. Dit maximum hangt af van de inrichting van het rivierengebied in de bovenstrooms gelegen landen, met name in Duitsland en België. Hoe meer water daar geborgen wordt of hoe sneller daar overstromingen optreden, des te kleiner is de afvoer die Nederland kan bereiken.
In enkele studies is het fysisch maximum van de Rijn en de Maas verkend. Voor de Rijn onder meer in Ministerium für Umwelt und Naturschutz, Landwirtschaft und Verbraucher- schutz des Landes Nordrhein-Westfalen et al. (2004) en de Spankrachtstudie (Ministerie van V&W et al., 2002). Uit Ministerium für Umwelt und Naturschutz, Landwirtschaft und Verbraucherschutz des Landes Nordrhein-Westfalen et al. (2004) is gebleken dat in het Rijnstroomgebied genoeg neerslag kan vallen om bij Lobith een piekafvoer van bijna 19.000 m3/s te veroorzaken. In deze extreme situatie zullen in de huidige situatie echter grootschalige overstromingen optreden langs de Ober- en Niederrhein. De afvoergolf bij Lobith zal daardoor afnemen tot ongeveer 15.500 m3/s (plus of min 500 m3/s). In de huidige situatie treden langs de Niederrhein overstromingen op bij afvoeren hoger dan 11.000 m3/s. Bij afvoeren groter dan 14.000 m3/s gaat het om grootschalige overstromin- gen. Alleen als Duitsland nieuwe maatregelen tegen de overstromingen treft, kan het water via de rivier doorstromen naar Nederland en neemt het fysisch maximum toe. In de PKB Ruimte voor de Rivier wordt rekening gehouden met een maximum van 18.000 m3/s (zie ook het Technisch Rapport Ontwerpbelastingen voor het rivierengebied (TROB; ENW, 2007-a)), gebaseerd op het midden scenario voor klimaatontwikkeling in 2100. Voor de Maas is in een verkennende studie het maximum voorlopig vastgesteld op 4.600 m3/s (de Wit, 2004) in Figuur 2.5 en van de Maas in Figuur 2.6. In deze verwachtingen is in het geheel geen rekening gehouden met een (fysisch) maximum. Het TROB geeft de actuele maatgevende afvoer waarmee rekening moet worden gehouden.
Figuur 2.6 Verwachte ontwikkeling maatgevende afvoer Borgharen als gevolg van klimaatverandering.