-
De uitvoering van het dijkverbeteringsplan bepaalt de uiteindelijke kwaliteit van de dijk. Daarom moet reeds in de ontwerpfase aandacht worden besteed aan de uitvoer baarheid van het werk.
Een aantal uitvoering aspecten warden in het volgende nader belicht.
-
Ontgraving van cunetten
Een van de eerste uitvoeringsactiviteiten is het graven van cunetten en het maken van inkassingen in te verbeteren dijktaluds.
De aanwezige bovengrond moet worden ontgraven en, voor zover deze voldoet aan de in het ontwerp gestelde eisen, apart worden gezet, om weer op het verbeterde profiel terug te kunnen worden gebracht. De ontgravingen dienen te worden uitgevoerd in het open seizoen, tussen 15 april en 15 oktober. In het gesloten winterseizoen kun nen eventueel ontgravingen over een korte lengte binnendijks worden toegelaten. Alie ontgravingen, zowel 's zomers als 's winters, moeten beperkt in omvang zijn, zodat ze, bij bericht van een op komst zijnde hoogwatergolf, binnen 2 a 3 dagen tot ten minste de oorspronkelijke hoogte kunnen worden aangevuld.
Speciewinning
Op basis van de praktische toepassing kan kleigrond in een aantal klassen worden in gedeeld. Onderscheiden naar het lutumgehalte, uitgedrukt in het percentage deeltjes <2 µm, zijn dit:
- klei met een lutumgehalte kleiner dan 20%
-
II klei met een lutumgehalte tussen 20 en 35%
-
III klei met een lutumgehalte tussen 35 en 50%
-
IV klei met een lutumgehalte groter dan 50%
Het is van groot belang bij kleiwinning de kleisoorten zo goed mogelijk gescheiden te ontgraven en zonodig gescheiden in depot te zetten.
Dit geldt ook voor zand. De geschiktheid van zand wordt vooral bepaald door de ge middelde korreldiameter en de korrelverdeling, die volgt uit de zeefkromme. Dever schillende zandsoorten kunnen praktisch worden onderscheiden in ophoogzand, cunetzand en draineerzand, overeenkomstig 'Eisen 1978 voor bouwstoffen in de wegenbouw' van de Rijkswaterstaat. Belangrijk is dat bij het ontwerp al nagegaan wordt of het toe te passen zand, als dit aan speciale eisen moet voldoen, ook inder daad verkrijgbaar is.
-
Opschonen van sloten en onderwatertaluds
Binnen de terreinstrook van de dijkverbetering komen dikwijls sloten voorofdiepere wateren, zoals wielen of strangen. Vóór de demping van deze wateren dienen modderlagen en begroeiing op de taluds en de bodem te worden verwijderd.
Dit werk dient zoveel mogelijk in den droge te worden uitgevoerd. Als dat niet moge lijk is, zoals bij wielen en strangen, moet met het oog op de kwaliteit van het werk de voorkeur gegeven worden aan zuigen boven ontgraven met draglines. De gezogen specie mag niet op korte afstand weer in hetzelfde water gestort worden.
Het wegpersen van modder door middel van te storten aanvulspecie is onvoldoende effectief en onbetrouwbaar, en wordt daarom ontraden.
-
Aanbrengen en verdichten van grond
Grondaanvullingen en ophogingen moeten bij voorkeur in den droge worden aange bracht.
In alle gevallen verdient het aanbeveling het waterpeil in te dempen laagten zoveel mogelijk te verlagen.
Voor het aanbrengen en verdichten van zand in den droge kan worden verwezen naar de in de wegenbouw gebruikelijke eisen en uitvoeringsmethoden.
Goede verdichting kan worden bereikt met behulp van een trilplaat of -wals. Grote hoeveelheden zand kunnen hydraulisch in het werk worden gebracht, dus door middel van spuiten. Door de spuitmond regelmatig te verplaatsen en door te schui ven met bulldozers kan een goede pakking van het zand worden verkregen. Ter voor koming van sliblaagjes is een snelle afvoer van het perswater nodig.
Klei moet in lagen van ten hoogste 0,40 m dikte in het werk worden aangebracht. De kleibekleding op het buitentalud dient bij voorkeur aangebracht te worden in lagen van 0,10 a 0,20 m dikte, en wel door de klei vanaf de teen langs het talud ornhoog te schuiven tot op de kruin.
Goede verdichting van de klei kan worden verkregen met behulp van een versporen de bulldozer op smalle rupsen, eventueel gecombineerd met een schapepootwals. Essentieel is dat de te verwerken grond voldoet aan bepaalde eisen van verwerkbaar heid en verdichtbaarheid.
-
Verwerkbaarheid en verdichtbaarheid
De verwerkbaarheid van grond wordt vooral bepaald door de mogelij kheid tot homo gene opbouw, stabiele vormgeving en goede afwerking, en door de begaanbaarheid met het oog op transport over het werk.
De verdichtbaarheid geeft de mate aan waarin de grond tot een dichtere pakking gebracht kan worden.
Voor een goede verwerking en verdichting is het vochtgehalte van groot belang. De verwerkbaarheid van zand vormt doorgaans geen probleem.
Voor een goede verdichting moet het zand vochtig zijn: droog zand is zeer moeilijk te verdichten.
De verwerkbaarheid van klei is sterk afhankelijk van het vochtgehalte. Bij zeer !age vochtgehalten ontstaan bij verwerking nauwelijks te vergruizen, keiharde brokken, met daartussen grote holten. Bij te hoge vochtgehalten vertoont het materiaal bij verwerking een plastisch-vloeibaar gedrag.
Klei dient om goed verwerkbaar te zijn een vochtgehalte te bezitten tussen uitrol grens en vloeigrem, de zogenaamde Atterbergse grenzen (par. 9.6.1).
De verwerkbaarheid dient op het werk te worden beoordeeld.
Het optimale vochtgehalte voor een maximale verdichting kan worden bepaald met
behulp van een volledige proctorproef. Dit vochtgehalte blijkt echter dikwijls la ;; dan de uitrolgrens, zodat een maximale verdichting niet mogelijk is. /
Het vochtgehalte van te verwerken en te verdichten klei dient dus bij voorkeur nabij de uitrolgrens te liggen. Tijdig moet worden onderkend ofklimatologische omstan- digheden zoals droogte en neerslag, het werk nadelig be invloeden. Zonodig dient het werk stilgelegd te word en om, na sproeien of ontwateren en drogen, pas bij een accep- tabel vochtgehalte van de klei weer te worden hervat.
-
Controlemetingen op het werk
Op het werk zal moeten worden nagegaan of de in het ontwerp aangehouden mate riaaleigenschappen ook gerealiseerd worden. Naarmate er scherper is gedimensioneerd, zal de behoefte daaraan groter zijn.
Controle op de verdichting van zand is mogelijk met een penetrometer of handsondeerapparaat, waarmee de indringingsweerstand van de grond wordt gemeten. Bij een weerstand van 1,5 MN/m2 of meer over de bovenste laag van 0,40 m dikte kan van een redelijk goede verdichting worden gesproken.
Controle op de verdichting van kleigrond kan geschieden aan de hand van een een puntsproctorproef, waarin bij het aanwezige vochtgehalte van de klei de proctorwaar de voor de volumieke massa wordt bepaald. Het meetresultaat uit deze proef, in rela tie tot in de directe omgeving van het proefvak te bepalen volumieke massa's, geeft een indruk van de bereikte verdichting.
Een visuele beoordeling op de aanwezigheid van holle ruimten is vooral van belang als er grote kleibrokken worden aangevoerd en verwerkt. Middels een smalle, verti cale sleuf krijgt men hierin een goed inzicht.
De aangebrachte klei dient steekproefsgewijs op het vereiste lutumgehalte te worden gecontroleerd.
Met het oog op zettingen en de daarvoor aan te brengen overhoogten is het van be lang het gedrag van de ondergrond nauwlettend te volgen.
Dit kan gebeuren door het p!aatsen van zakbaken op de oorspronkelijke grondslag, en regelmatige meting van de verplaatsingen.
Inzicht in de stabiliteit van ophogingen op sterk samendrukbare lagen kan worden verkregen aan de hand van waterspanningsmeting in deze lagen. Het ophogings tempo moet op de meetresultaten worden afgestemd.
Het verdient aanbeveling de controlemetingen en de interpretatie ervan te laten begeleiden door een gekwalificeerd grondmechanisch deskundige, teneinde dreigende calamiteiten tijdig te onderkennen.
-
Slopen van bouwwerken
Te slopen bouwwerken dienen zoveel mogelijk geheel uit de waterkering verwijderd te worden. Een uitzondering kan gemaakt worden voor paalfunderingen: het trekken van palen verstoort de ondergrond en laat moeilijk te dichten gaten in de bodem achter.
Bij diepe ontgravingen kan een spanningsbemaling nodig zijn om verstoringen door welvorming in de bodem te voorkomen.
Onnodige grondroering door te ruime ontgravingen moet worden vermeden.
-
Afwerking
Vers aangebrachte grond aan de buitenzijde van de dijk mag niet zonder verdediging de winterperiode ingaan. Gezorgd moet worden dat er tijdig een goede bescherming aanwezig is in de vorm van een ingezaaide grasmat dan we! graszoden.
Zowel in de zomer- als in de winterperiode moeten voldoende middelen ter beschikking staan om schade aan vers aangebrachte taluds te beperken. Voorbeelden van noodmaatregelen zijn:
-
het vastleggen van graszoden met kippegaas en piketten;
-
het aanbrengen van kunststofdoek, vastgezet met krammen ofverzwaard met bijvoorbeeld betontegels.
(Foto: Heidemij Adviesbureau bv) Dijkverbetering in uitvoering nabij bebouwing te Sleeuwijk
(Foto: Luchtfotograrie Slagboom en Peeters) De IJssel ter hoogte van Deventer bij hoogwater; het trace van de waterkering slingert door de oude stad
( Fot o: J .11. Spa p ens - Rijkswaterstaat) Het aanbrengen van een steunberm als noodvoorziening , achter de Dijk langs de Pannerdense Waard, bij het hoogwater van april 1983