Zandmeevoerende wellen (piping) komen voor als waterstroming wordt geconcentreerd op een doorlatende plaats aan de binnenteen van een ondoorlatende dijklichaam. Ook bij een ondoorlatende toplaag binnendijks kan er piping optreden, als die toplaag doorgraven is door bijvoorbeeld een teensloot of als die toplaag is opgebarsten door een te hoge grondwaterdruk in de watervoerende laag daaronder.
Als het berekende uittreeverhang kritiek kan zijn voor het optreden van grondbreuk volgens de in de Leidraad 1, paragraaf 11.5.1 genoemde criteria (definitie 'grondbreuk' gegeven in paragraaf 10.5.1 van Leidraad 1), wordt aanbevolen om na te gaan of een kritieke mate van piping kan optreden. Dat kan het beste plaatsvinden volgens de nieuwe methode op basis van de theorie van Sellmeijer. De formule van Sellmeijer wordt gegeven in paragraaf 2.G.2. In de rest van deze bijlage wordt besproken hoe de parameters voor de formule bepaald kunnen worden.
De inhoud van dit hoofdstuk is grotendeels ontleend aan de 'Voorlopige richtlijn voor controle op het mechanisme piping bij rivierdijken' [Calle en Weijers, 1992], een rapport dat begin 1994 zal verschijnen als TAW-rapport, getiteld 'Technisch rapport voor controle op het mechanisme piping bij waterkeringen'.