De gronddoorlatendheid van een geotextiel wordt beschreven door karakteristieke poriegrootte O(p) in µm. O(p) is gelijk aan dm, het gemiddelde van een denkbeeldige zandfractie tussen de grenzen dmax en dmin dat voor p% het geotextiel passeert tijdens het zeven. Gehanteerd wordt de waarde voor O(90) met p = 90%.
De doorlatendheid van een geotextiel kan worden bepaald in een vlak loodrecht op het textiel, de zogenaamde permittiviteit en de doorlatendheid in het vlak van het geotextiel, de zogenaam de transmissiviteit. De permittiviteit kan als volgt worden uitgedrukt:
De waarden die worden opgegeven door de fabrikant kunnen in de loop van de tijd door clogging (dichtslibben of verstoppen van de openingen) sterk in waarde teruglopen (zie ook hoofdstuk 7 .1).
Uit recent uitgevoerde proeven is gebleken dat de wrijvingshoek, gedefinieerd als het begin van bewegen tussen geotextiel en zand of geotextiel en stenen varieert tussen een hoek van 30° en ruim 40°. Aanbevolen wordt de laagste waarde aan te houden.
Geokunststoffen kunnen nadelig zijn voor het milieu. Bij slordig gebruik blijven resten achter in het milieu. Na verwijdering van de constructie moeten de kunststoffen worden afgevoerd. Daarnaast kunnen in zeer beperkte mate giftige toeslagstoffen zoals weekmakers, antioxidatiemiddelen, UVstabilisatoren en chloorverbindingen uitlogen en in het grondwater komen.
Een voorbeeld van een bijzonder composietmateriaal vormen de zand-garen mengsels. Het materiaal behoudt in belangrijke mate de eigenschappen van zand. Dat wil zeggen dat zowel de hoek van inwendige wrijving als de doorlatendheid van het oorspronkelijke materiaal in het ontwerp kan worden aangehouden (zie ook lit [9]).
In de toepassingen tot op heden zijn als garens uitsluitend synthetische polyester garens toegepast, voor het werkingsprincipe is dit echter niet vereist. De draad wordt gekenmerkt door zijn gewicht per lengte eenheid. Hiervoor wordt de decitex (= 0.1 tex) gebruikt.
1 tex = 1 gram / kilometer draad.
Door toevoeging van het garen aan het zand neemt wel de schijnbare cohesie van het materiaal toe. De cohesie neemt toe met een toename van het percentage garens en neemt bovendien toe als de garens verhoudingsgewijs dunner worden bij eenzelfde gewichtspercentage (dat wil zeggen meer maar dunnere draden).
De relatie tussen schijnbare cohesie en hoeveelheid garen is te zien in figuur 20. Deze figuur is ontleend aan lit [9].
De schijnbare cohesie is echter wel afhankelijk van de richting. Het garen wordt in horizontale lagen aangebracht en verdicht. De grootste cohesie wordt verkregen onder een hoek van 90° ten opzichte van het horizontale vlak. Het verloop van de schijnbare cohesie als functie van de richting is te zien in figuur 21 (lit [10a]).
Een zand-garen compositie is niet bestand tegen golfaanval. Bij golfaanval zal het moeten worden bekleed met een beschermingsconstructie. Wel is het bestand tegen overstromend water, slechts de buitenste laag korrels wordt uitgewassen, waarna de losse draden het achterliggende pakket afschermen. Een helling opgebouwd uit zand met garen is begroeibaar, de begroeiing is afhankelijk van de helling van het talud, grasbegroeiing kan worden toegepast tot een helling van 65°.