Inrichting en geometrie
Algemeen
Hoe ziet het rivierengebied er over 50 of 100 jaar uit? Welke maatregelen worden geno- men om de negatieve gevolgen van klimaatverandering op te vangen? Het is moeilijk om zo ver vooruit te kijken, maar wel van belang om de ontwerpbelastingen voor de gekozen planperiode te bepalen. Het beleid is erop gericht de waterstandsstijging zoveel mogelijk op te vangen met rivierverruiming. Waar dat niet lukt zal dijkverhoging een oplossing zijn. In de langetermijnvisies PKB Ruimte voor de Rivier en Integrale Verkenning Maas 2 zijn inrich- tingsmaatregelen verkend waarmee deze doelstelling zoveel mogelijk gerealiseerd kan wor- den. De in deze langetermijnvisies aangegeven maatregelen zijn als uitgangspunt gebruikt voor de toekomstige inrichting en geometrie van het rivierengebied.
PKB Ruimte voor de Rivier en de langetermijnvisie
De PKB Ruimte voor de Rivier heeft als doelstelling het rivierengebied beter te beschermen tegen overstromingen, zodat in 2015 aan de wettelijke veiligheidsnorm wordt voldaan. Ook moet de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied erop vooruitgaan. Het gaat om het Nederlandse stroomgebied van de Rijn en het gedeelte van de Maas, stroomafwaarts van Hedikhuizen, nabij Den Bosch. Getracht wordt dit zoveel mogelijk te realiseren door de rivier meer ruimte te geven. Dijkverhoging en dijkversterking worden pas uitgevoerd als verruimen geen optie is. PKB Deel 4, het besluit, is na instemming van de Eerste en Tweede Kamer in januari 2007 uitgebracht (Ruimte voor de Rivier, 2007).
Na 2015 wordt een verdere stijging van de rivierafvoeren en de zeespiegel verwacht. Toekomstige generaties zullen dus opnieuw met een veiligheidsopgave worden geconfron- teerd. Om te kunnen anticiperen op deze verdere ontwikkelingen is binnen de PKB een visie opgesteld met betrekking tot de veiligheid van het rivierengebied op de lange termijn: de langetermijnvisie.
De veiligheidsopgave is het handhaven van het wettelijk vastgestelde beschermingsniveau tegen overstromen langs het bedijkte deel van de Rijn en de Maas op de lange termijn (2100). Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de volgende ontwikkelingen in de komende 100 jaar zich zullen voltrekken:
- toename van de 1/1250 afvoer te Lobith tot 18.000 m3/s;
- toename van de 1/1250 afvoer te Borgharen tot 4.600 m3/s;
- geen verdere toename zijdelingse toestromingen door regionale maatregelen;
- stijging van de zeespiegel met 60 centimeter;
- morfologie in het benedenrivierengebied wordt gehandhaafd door baggerwerk (dus geen sedimentatie);
- autonome bodemdaling in het bovenrivierengebied wordt tegengegaan met speciaal daarop gerichte maatregelen.
Om de wettelijk vastgestelde veiligheidsnorm te handhaven is in de langetermijnvisie een pakket van maatregelen voorzien; de binnendijkse ruimte die nodig is om deze maatregelen te realiseren zal worden gereserveerd.
De Neder-Rijn en Lek hebben onvoldoende mogelijkheden om in de toekomst de ver- hoogde afvoer te verwerken. Daarom zal de afvoercapaciteit van de Neder-Rijn en Lek in 2015 worden gestabiliseerd. De verwachte afvoertoename zal dus door de andere rivier- takken (de IJssel en de Waal) moeten worden opgevangen. In de langetermijnvisie van de Rijn is het Rijnstrangengebied ingezet als retentiegebied. Dit retentiegebied ontlast het riviersysteem met orde 500 m3/s; benedenstrooms van het retentiegebied wordt het rivier- systeem dan nog belast met een rivierafvoer van 17.500 m3/s.
De gehanteerde afvoerverdeling over de Rijntakken voor de lange termijn is weergegeven in Tabel 9.11. Deze tabel is ontleend aan Silva en Van der Linden (2007).
Tabel 9.11 Afvoerverdeling lange termijn Rijntakken (m3 /s)
Waarin:
(1) = huidige situatie
(2) = situatie na realisering PKB basispakket
(3) = situatie na realisering PKB LT visie met retentie Rijnstrangen
- De afvoer van de Boven-Rijn in (3) is de afvoer direct benedenstrooms van de instroom van het retentie- gebied Rijnstrangen.
Het maatregelenpakket van de langetermijnvisie is er op gericht om de afvoercapaciteit van de riviertakken te vergroten zonder dat de waterstanden verder stijgen. Dat lukt voor het bovenrivierengebied grotendeels. In het benedenrivierengebied is het, mede onder invloed van zeespiegelstijging, niet mogelijk de waterstanden niet verder te laten stijgen. In dat gebied dient rekening gehouden te worden met stijging van de maatgevende waterstanden. Tabel 9.12 geeft een grove indicatie van de veranderingen van de maatgevende waterstan- den ten opzichte van het niveau 1996 (HR 1996) bij uitvoering van het basispakket van de PKB Ruimte voor de Rivier en bij uitvoering van de maatregelen beschreven in de langeter- mijnvisie (PKB Ruimte voor de Rivier deel 4, 2007). In de betreffende trajecten hebben de verwachte waterstandtoenames een verloop. De marge in dat verloop is aangegeven.
Het is een grove indicatie van de waterstandsverhogingen die niet met het PKB basispakket en de maatregelen in de PKB langetermijnvisie kunnen worden opgelost. Deze verhogingen zijn nog met veel onzekerheden omgeven. De indicatie is gebaseerd op berekeningen met de zogenaamde blokkendoos. De blokkendoos is een instrument dat de waterstandsver- hogingen bij toegenomen rivierafvoer en zeespiegelstijging en de waterstandseffecten van verruimende maatregelen in beeld brengt. Aangeraden wordt om voor gedetailleerde infor- matie met betrekking tot de verwachte waterstanden, contact op te nemen met de betref- fende rivierbeheerder en/of de projectorganisatie Ruimte voor de Rivier.
Tabel 9.12 Indicatie verhoging maatgevende waterstanden ten opzichte van HR 1996 (m)
- maximale verhoging bij km 245
Integrale Verkenning Maas 2
De hoogwaters van 1993 en 1995 hebben ertoe geleid dat tot 2015/2017 hoogwater- beschermingsmaatregelen worden uitgevoerd (de Maaswerken) die de bewoners langs de onbedijkte Maas in 2015/2017 een beschermingsniveau bieden van 1/250 per jaar. Om ervoor te zorgen dat de maatregelen langs de onbedijkte Maas de benedenstroomse situ- atie voor de 1/1250 waterstanden niet verslechteren, worden benedenstrooms van Gennep compenserende maatregelen uitgevoerd, zoals het retentiegebied in de Lob van Gennep. Samen met de maatregelen die in het kader van PKB Ruimte voor de Rivier worden geno- men is in 2015/2017 de totale Maas op een veiligheidsniveau gebracht van 1/1250 per jaar voor de bedijkte Maas (3.800 m3/s bij Borgharen) respectievelijk 1/250 per jaar voor de onbedijkte Maas (3.275 m3/s Borgharen).
In de verdere toekomst zullen meer maatregelen nodig zijn om de bescherming op peil te houden. Deze maatregelen zijn verkend in de studie Integrale Verkenning Maas 2 (RWS, 2006). Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de Maas in het jaar 2100 een afvoer van 3/s zal moeten kunnen verwerken voor het 1/1250 gebied en 3.950 m3/s voor het 1/250 gebied. De verkenning is uitgevoerd voor de bedijkte Maas bovenstrooms van Hedikhuizen en de onbedijkte Maas, het beheersgebied van Rijkswaterstaat Dienst Limburg. Er is een omvangrijk maatregelenpakket nodig van onder andere weertverlagingen, dijkver- leggingen, hoogwatergeulen, retentiegebieden en zomerbedverbredingen.
Met het maatregelenpakket van IVM2 kan, naar verwachting, de toenemende rivierafvoer worden verwerkt zonder dat er waterstandsverhoging zal plaatsvinden.
Vechtdelta
De gevolgen van klimaat veranderring in de Vechtdelta en de mogelijke maatregelen om de effecten te beperken zijn verkend in Termes (2002) en in de eindnota van de Stuurgroep IJssel- en Vechtdelta (2002). Door klimaatverandering zouden bij een toename van de Vechtafvoer met 18% waterstandsverhogingen kunnen optreden van circa 0,45 m bij de Vechtmonding en het Zwarte Water tot 0,30-0,60 m in de bovenstroomse trajecten van de Vecht. De oplossingrichtingen die zijn aangedragen zijn verruiming van het winterbed van de Vecht, het verdiepen van het Zwarte Water en retentiemaatregelen. Een combinatie van oplossingen zal nodig zijn. Er is geen afweging gemaakt over mogelijke combinaties, wel is duidelijk dat de probabilistische rekenwijze nodig zal zijn om de effecten klimaatverande- ring en de effecten van maatregelen helder in beeld te brengen. Het instrument daarvoor, Hydra-VIJ, is na het berekenen van de thermometerrandvoorwaarden 2006 (Beijk, 2006) operationeel, en zou hiervoor gebruikt kunnen worden.