Het gebruik van peilbuiswaarnemingen - Bijlage 2 p18
Met de methode van de transiënte lekfactor kan voor een willekeurig hoogwater (dus voor hoogwatergolven in het bovenrivierengebied, voor hoogwater en getijde in het benedenrivierengebied en voor stormvloed in het kustgebied) de stijghoogte respons in de tijd in de ondergrond onder waterkeringen worden vastgesteld.
Door ijking van peilbuiswaarnemingen over het hele tijdstraject zijn iteratief de regionale karakteristieke geohydrologische parameters vrij nauwkeurig vast te stellen, uiteraard afhankelijk van de toepasbaarheid van de geologische schematisatie. Als vanzelf komen nu inloop- en uitloopeffect, demping en vertraging tot uiting. Bovendien is het mogelijk ook de waterdrukontwikkeling in de semi-doorlatende lagen in de tijd te berekenen. In figuur 2B.10 is een voorbeeld gegeven van zo'n berekening voor een hypothetische situatie belast door de hoogwatergolf van 1947-1948. De verschillende hoogwatertoppen veroorzaken ieder hysteresis-lussen (ellips-achtige vormen) in de relatie buitenwaterland en peilbuis. In principe is ieder ellips bruikbaar om λω te bepalen. Voor de interpretatie van de absolute stijghoogte respons dient echter dan de juiste (semi)stationaire gemiddelde waarde voor die ellips te worden vastgesteld. Ook is in dit geval de uitloop duidelijk herkenbaar.
In principe is de uitloop een andere karakteristiek die door materiaalgedrag wordt bepaald, met name het zwellingsgedrag van de toplaag. Het is mogelijk uit dit verband informatie over materiaalparamaters te distilleren. Daartoe wordt de hoogwatergolf opgevat als een rechthoekige puls met intensiteit Ho Δt (zie figuur 2B.11).
De methode wordt hier in het kort uiteengezet. Op af stand x geldt voor amplitude van de stijghoogte Φo :
Voor een gekozen tijdstip t na het hoogwater geldt voor de transiënte lekfactor:
De totale hoeveelheid water die vanaf tijdstip t door de locatie x terugstroomt is gelijk aan de geborgen hoeveelheid die in de uitloop kan worden gemeten. Hiervoor kan worden afgeleid:
waarin Φ en δΦ/δt zijn gemeten op tijdstip t uit de respons.
Gebruikmakend van de theoretische formule voor een stapbelasting volgt voor tevens A:
Na enige manipulaties hiermee in de formule voor λt volgt voor de hydrodynamische periode (zwelling!).
Met een keuze ten aanzien van K, D en D', waarvoor meestal goede schattingen zijn te geven kan vervolgens K' en C' worden berekend:
K'= KDD'/λ2 en c' = D'2/T
Deze procedure is voor meerdere waarden van t en x te herhalen.
In figuur 2B.12 is een schematische respons met het uitloopeffect weergegeven.
Figuur 2B.12. Voorbeeld uitwerking uitloopeffect.
De voorgestelde analyse verloopt als volgt. Uit de buitenwaterstand volgt: amplitude: Ho= 1,59 m; tijdsduur Δt = 42 uur; frequentie (ω) = 0,06 uur-1.
Uit de peilbuiswaarneming (pseudoproef) op afstand x = 25 m volgt: amplitude: Φo = 0,83 m.
Voor de transiënte lekfactor λt volgt derhalve voor tijdstip t = 59 uur
Opmeting aan de uitlooprespons levert op tijdstip 59 uur Φ = 0,15 m en δΦ/δt = 0,0042 m/uur
Hieruit volgt:
De hydrodynamische periode (zwel!) voor de afdeklaag wordt:
Eventueel is de ellips te gebruiken voor de bepaling van de grootheid A (zie figuur 2B.12), waarbij het van belang is de tijdsduur voor het traject 3-4-1 te meten.
De bovenstaande methode is een praktische manier om de orde van grootte van de regionale parameterwaarden vast te stellen, inclusief het effect van lokale inhomogeniteit in de grondlagenopbouw. Het is echter niet altijd mogelijk om het uitloopeffect goed te kwantificeren, omdat de buitenwaterstand zelf meestal een uitloop toont, die samenhangt met het bergend vermogen van het stroomgebied van de rivier.