Zoeken in deze site

Grondmechanisch onderzoek - Ontwerp

      1. Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de apbouw en samenstelling van de grond in het lengte- en dwarsprofiel van de dijk, kan men het beste als volgt te werk gaan.

  • globale verkenning van het lengteprofiel door elektrische weerstandsmeting van de grond (par. 9.5.1)

    Deze metingen moeten in het trace van de nieuwe dijk worden uitgevaerd in min­ stens twee lengteraaien: een langs de buitenteen en een langs de binnenteen. Bij

    voorkeur dient ook in en lengteraai op 15 a 20 m afstand van de binnenteen geme­

    ten te worden en zo mogelijk ook over de kruin van de bestaande dijk, als die in de nieuwe dijk wordt opgenomen.

    In een raai kan bij geo-elektrisch onderzoek per meetpunt met verschillende elektro­

    deafstanden gemeten worden, ten einde een indruk te krijgen van de opbouw van de bovenste grondlagen. Vee! gebruikte afstanden tussen de stroamelektroden zijn 3, 7 en 15 m, resulterend in een dieptebereik van ongeveer 1,5, 3,5 en 7,5 m.

    23

    Een onderlinge afstand van 25 a 50 m tussen de meetpunten in een raai geeft een vol­ doende nauwkeurig beeld van bet verloop van de elektrische bodemweerstand. Uit deze metingen krijgt men een globale indruk van de verspreiding en variatie in dikte van een afdekkend slecht doorlatend pakket, van oppervlakkige zandlagen of van opduikingen van de zandondergrond.

  • sonderingen en handboringen ter nadere verkenning enter interpretatie van bet geo­ elektrisch onderzoek

    In de eerste plaats worden hiermee de dikte van bet afdekkend pakket en de hoogte

    van de zandondergrond vastgesteld. Daarnaast kan uit handboringen en sonderingen met kleefmeting een indruk verkregen worden van de opbouw en samenstelling van de grond (zie par. 9.5.2).

    De sonderingen dienen in ieder geval tot enige meters in de zandondergrond te wor­ den doorgezet, om eventuele dieper liggende ingesloten klei- en veenlagen op te spo­ ren. Gelet op bet grotere dieptebereik kunnen de sonderingen bet best in de kruin van de dijk gemaakt worden, waardoor behalve van de ondergrond ook over bet dijk­ lichaam informatie verkregen wordt.

    De plaats van boringen en sonderingen moet worden afgestemd op de variaties in bet geo-elektrische weerstandsprofiel. Ook bij knelpunten, waar wellicht meer onder­ zoek nodig is, dienen sonderingen en boringen te worden gemaakt.

    Het aantal te maken boringen en sonderingen hangt afvan de situatie. Een intensief grondonderzoek kan bijvoorbeeld bestaan uit sonderingen in de kruin, gemiddeld om de 100 men handboringen om de 100 min de buiten- en binnenteen van de dijk, maar dan 50 m versprongen ten opzichte van de sonderingen. Daarnaast kan een nader te bepalen aantal handboringen nodig zijn in de uiterwaard, in bet buitentalud en in bet binnendijkse maaiveld, ter bepaling of controle van de dikte van afsluitende deklagen. Buitendijks kan eventueel volstaan worden met een boordiepte in klei van ruim 1 m.

    Binnendijks moet de volledige dikte van bet pakket worden vastgesteld. Het verdient aanbeveling aan de hand van de uitkomende grond de doorlatendheid van de ver­ schillende grondlagen ter plaatse te schatten. lnschakeling van een bodernkundige kan hierbij van nut zijn.

    Boor- en sondeergaten dienen zorgvuldig te worden gedicht.

  • put- en pompproeven en infiltratieproeven

    Deze kunnen nodig zijn als bij bet vooronderzoek niet voldoende informatie kon worden verkregen over bet doorlaatvermogen van de zandondergrond en de weer­ stand van afdekkende slecht doorlatende lagen (par. 9.5.5 en 9.5.6). Gezien de kosten zal bet aantal van deze proeven beperkt moeten zijn.

    Aan de nauwkeurigheid van de bepaling van kD- en c-waarden behoeven overigens

    niet zulke hoge eisen gesteld te worden, daar de te berekenen waterspanningen en stijghoogten in de meeste gevallen slechts in beperkte mate gevoelig zijn voor varia­ ties in deze waarden.

    24

  • boringen met ongeroerde monsters voor laboratoriumonderzoek

    Op grond van het voorgaande kunnen nu voor verschillende dijkvakken representa­ tieve dwarsprofielen worden vastgesteld, die nader onderzocht dienen te worden ten aanzien van sterkte en stabiliteit. De hierbij benodigde grondmechanische parame­ ters, zoals volumieke massa, cohesie, hoek van inwendige wrijving en samendruk­ kingsconstanten, moeten bij voorkeur per dwarsprofiel bepaald worden uit labora­ toriumonderzoek op ter plaatse verkregen ongeroerde monsters uit het dijklichaam en de ondergrond (par. 9.6). De ongeroerde monsters kunnen worden verkregen uit continuboringen of gecombineerde puls-/steekboringen (par. 9.5.3). Gedacht kan

    worden aan 2 a 3 van deze boringen per representatief dwarsprofiel. Het aantal mon­

    sters is athankelijk van het aantal te onderscheiden lagen, en van het aantal monsters

    dat per laag nodig is voor een representatieve schatting van de grondeigenschappen (par. 9.7).

Bron

Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken Deel 1 - Bovenrivierengebied (L1)

Hoofdstuk
Ontwerp
Auteur
Cirkel R.J.
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
September 1985
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.