Langs de rivierdijken komt vrij veel bebouwing voor. Indien handhaving van de bebouwing overwogen wordt, moet het waterkerend vermogen van de dijk - ook op de lange duur – niet ontoelaatbaar worden aangetast. Een acceptabele situatie wordt bereikt door het treffen van speciale maatregelen, zoals het verplaatsen of opvijzelen van huizen, en het toepassen van drainageconstructies en keerwanden.
Voorkomen moet worden dat onderdelen van de bebouwing tevens een essentieel onderdeel van de waterkering vormen. Als stelregel kan worden aangehouden dat in een willekeurig dwarsprofiel met bebouwing een beoordelingsprofiel aanwezig moet zijn, dat geheel vrij is van bebouwing. Het beoordelingsprofiel is daarbij een profiel dat tenminste nodig is voor de waterkerende functie. Hiervoor kan bijvoorbeeld het leggerprofiel gebruikt worden, of een profiel dat op basis van berekeningen is bepaald.
Eventuele instabiliteiten in het werkelijke grondlichaam mogen het beoordelingsprofiel niet aantasten. Voorzover het gewicht van de bebouwing gunstig uitwerkt op de stabiliteit, mag hier geenszins rekening mee worden gehouden bij de stabiliteitscontrole. Voor grondkerende delen van bebouwing buiten het beoordelingsprofiel kan als voorwaarde voor handhaving gesteld worden, dat bij een mogelijk bezwijken ervan het beoordelingsprofiel van de waterkering niet mag worden aangetast. Ook uitspoeling en aantasting van dijk en ondergrond door de grondwaterstroming mag niet optreden.
Indien bebouwing binnen het beoordelingsprofiel gehandhaafd blijft, dan krijgt het een waterkerende functie. De onderdelen van een gebouw met een waterkerende functie dienen ontworpen te zijn als waterkerend kunstwerk (Leidraad Kunstwerken, TAW, 2003-b), waarbij inspectie en onderhoud speciale aandacht vragen. In verreweg de meeste gevallen is een dergelijke situatie voor bestaande bebouwing niet aan te raden. In geval van nieuwbouw zijn de mogelijkheden vaak ruimer, maar ook dan geeft het beheer belangrijke belemmeringen.