Controle van de binnenwaartse stabiliteit na een binnenwaartse afschuiving
Als er sprake is van een beperkte binnenwaartse afschuiving kan de kruin geheel of gedeeltelijk blijven staan. Het primaire mechanisme leidt dan niet meteen tot een overstroming. Maar het aangetaste dijkprofiel dat overblijft na een afschuiving kan alsnog falen doordat een vervolgmechanisme optreedt. Een 'tweede' binnenwaartse afschuiving van het aangetaste dijkprofiel is één van de mogelijke vervolgmechanismen die kan leiden tot falen van de waterkering en dus moet worden gecontroleerd.
Het aangetaste dijkprofiel dat overblijft na een eerste (initiële) afschuiving kan falen door een tweede, veelal kleinere afschuiving. Bij het intredepunt van de eerste afschuiving is een steil talud ontstaan dat langs een recht of een gebogen schuifvlak opnieuw kan afschuiven. Pas als bij de tweede afschuiving de kruin dusdanig wordt verlaagd dat de buitenwaterstand hoger ligt, dan zal water over de gezakte kruin stromen en het dijklichaam verder eroderen. Uiteindelijk kan er bresgroei optreden. Als het aangetaste deel van de kruin hoger is dan de buitenwaterstand dan kunnen onder bepaalde omstandigheden de vervolgmechanismen oppervlakte-erosie door overslag en uitspoelen en erosie door uittredend water optreden
Figuur 1 Tweede afschuiving na eerste afschuiving.
Onzekerheidsmarge kruinbreedte na afschuiving
In de overstromingskansbenadering gaat het om de kans op het daadwerkelijk optreden van een overstroming. De kans op een overstroming wordt dan bepaald door de kans dat de kruin als gevolg van een afschuiving zodanig wordt aangetast dat een overstroming volgt. Eisen met betrekking tot bereikbaarheid en begaanbaarheid gelden dan niet. Wel is de onzekerheid van de ligging van het intredepunt van het glijvlak een aandachtspunt.
Op basis van de door Deltares uitgevoerde gevoeligheidsstudie naar de ligging van het intredepunt van het meest kritische glijvlak blijkt dat er een onzekerheidsmarge nodig is voor ligging van het intredepunt van het meest kritische glijvlak. Uit het onderzoek bleek 1,5 m een redelijke waarde voor deze onzekerheid. Dit geldt ongeacht het gehanteerde rekenmodel
Als het glijvlak van de tweede afschuiving deze onzekerheidsmarge van de kruin niet snijdt, is er nog een deel van de kruin aanwezig en faalt de dijk niet door een tweede afschuiving van het dijkprofiel. Wel moet worden gecontroleerd of erosie van kruin en binnentalud na binnenwaartse afschuiving of erosie door golfoverslag alsnog tot falen kan leiden.
De beoordeling of een tweede afschuiving leidt tot een zodanig falen van het dijkprofiel dat verlies van het waterkerend vermogen optreedt, dient uitgevoerd te worden voor de situatie:
met de waterstand bij de norm zonder significant overloop/overslagdebiet.
met significante overloop/overslagdebiet met bijbehorende waterstand (ontwerppuntwaarde).