Als de asfaltbekleding door golfklappen begint te scheuren, beschermt de bekleding de ondergrond nog steeds tegen erosie: de bekleding bezwijkt, maar faalt nog niet werkelijk. Voordat van falen van de asfaltbekleding sprake is moeten nog enige processen worden doorlopen. De scheur die onderin de bekleding ontstaat, moet doorscheuren naar het oppervlak en zal open moeten gaan staan alvorens er sprake kan zijn van enig zandverlies. Als zich eenmaal een geopende scheur in de bekleding bevindt èn de schadeplek wordt belast door golven èn de bekleding ligt direct op de zandkern, dan zal de bekleding binnen een uur waarschijnlijk dusdanig worden ondermijnd dat de bekleding instort. Er ontstaat dan een aanzienlijk gat waardoor het zandlichaam feitelijk niet meer (afdoende) wordt beschermd tegen erosie: de bekleding faalt.
Vervolgens zal dus grootschalige erosie van het dijklichaam gaan optreden. Bedacht moet worden dat tijdens de fase waarin de erosie van het dijklichaam optreedt, het dijklichaam deels ook niet beschermd is tegen infiltratie. Daardoor kan de freatische lijn in de dijk sneller stijgen dan wanneer er nog geen sprake is van infiltratie via de beschadigde taludgedeeltes. Hierdoor kunnen ook andere vervolgmechanismen (bijvoorbeeld een afschuiving binnenwaarts) het resterende dijklichaam verder aantasten.
Behalve door falen van de bekleding zelf kan een asfaltbekleding op het buitentalud ook beschadigd worden door andere mechanismen: macro-instabiliteit buitenwaarts, golfafslag voorland, afschuiven voorland en/of een zettingsvloeiing. Als er een grootschalige afschuiving of vloeiing optreedt waarbij ook een deel van het buitentalud wordt beschadigd, dan zal de bekleding en de eventuele onderlaag zodanig beschadigd raken dat de bekleding niet meer in staat is het dijklichaam effectief te beschermen tegen erosie. Een dergelijk mechanisme beschadigt de bekleding dan meteen zodanig dat de bekleding faalt.