De asfaltbekleding moet voorkomen dat materiaal uit het dijklichaam kan uitspoelen. Tijdens de gebruiksfase van een asfaltbekleding kunnen door verschillende oorzaken schades optreden die kunnen leiden tot materiaaltransport vanuit de ondergrond. De oorzaken kunnen zijn:
- Veroudering van het materiaal zoals in paragraaf 6.2 is behandeld.
- Bijzondere belastingen die scheuren of gaten in de bekleding veroorzaken, zoals scheepsaanvaringen, kruiend ijs en zwaar onderhoudsmaterieel op de dijk.
- Het open gaan staan van overgangs- of aansluitingsconstructies ten gevolge van constructiefouten, door zetting van het dijklichaam of door grondmechanische instabiliteit.
Materiaaltransport treedt op als de schade aan de bekleding (scheuren, gaten) zo groot is dat er ondergrondmateriaal door heen kan worden getransporteerd en als er een mechanisme aanwezig is dat zorgt voor transport van het materiaal. Dit betekent dat een scheur of een openstaande naad doorgaand moet zijn en enige breedte moet hebben.
Onder dagelijkse omstandigheden kan er soms ook al sprake zijn van enig materiaaltransport. Als er een hoge grondwaterstand in het dijklichaam aanwezig is, kan het uitstromende grondwater het ondergrondmateriaal transporteren. Ook bodembewoners (mieren, muizen en mollen) kunnen voor materiaaltransport onder dagelijkse omstandigheden zorgen.
De genoemde schades treden op tijdens de gebruiksfase onder reguliere omstandigheden. Dit betekent dat een beheerder doorgaans voldoende tijd heeft om optredende schade te herstellen.
Daarnaast zijn er twee mechanismen specifiek van toepassing voor een vooroeverbescherming. Dit betreft het opdrukken van de vooroeverbescherming door golfbeweging en ontgronding van de onbeschermde vooroever. Deze twee mechanismen hebben invloed op de stabiliteit van het bovengelegen talud met bekleding en staan beschreven in de Handreiking Dijkbekledingen, Deel 3 Asfaltbekledingen: hoofdstuk 12 ‘Faalmechanismen asfaltbekledingen’.