Tussen constructieve elementen en de grond moeten interface elementen worden toegepast. De eigenschappen van deze elementen wordt bepaald door de constructie en de grond. Interfaces kunnen in eindige elementenberekeningen worden gedefinieerd met eigenschappen die specifiek bij deze interface horen.
STAP 4f – Vaststellen parametersets voor interface elementen
Voor de eigenschappen van interface elementen dienen de sterkteparameters , c en Rinter te worden opgegeven. Met als uitgangspunt de sterkte van de naastliggende grond geldt als bovengrenswaarde voor de interface sterkte:
Indien de benodigde gegevens voor het bepalen van deze bovengrenswaarde op basis van proeven dan wel literatuur niet bekend zijn, dan kan voor klei en veen een waarde van Rinter = 0,50 worden aangehouden en voor zand een waarde Rinter = 0,66. Voor de dikte van de interface elementen (inter), die de dikte van de afschuifzone tussen grond en constructie representeert, dient vanuit praktisch oogpunt de standaardwaarde te worden aangehouden.
Voor het modelleren van spleetvorming met interface elementen, hetgeen met name van toepassing is bij kistdammen, wordt verwezen naar [TRKD 2004]. Voor verdere aspecten met betrekking tot interface elementen wordt verwezen naar de handleiding van het gebruikte eindige elementen model, waarbij voor 2D PLAXIS versie 9 kan worden verwezen naar de handleiding [PLAXIS-v9 2008].