Zoeken in deze site

Verkleinen van het verval (beïnvloeding waterstanden) - Ontwerpmaatregelen

Verkleinen van het verval (beïnvloeding waterstanden)

Een reductie van het verval over de waterkering wordt verkregen door een verlaging van de buitenwaterstand of een verhoging van de waterstand binnendijks. Verlaging van de buitenwaterstand is bij kleinere watergangen of bij getrapte keringen in sommige gevallen mogelijk. Meestal is de buitenwaterstand echter niet direct te beïnvloeden, behalve door

grootschalige maatregelen zoals het programma ‘Ruimte voor de Rivier’. Hier wordt verder niet op ingegaan.

Verhoging van de waterstand binnendijks kan worden gerealiseerd door:

  • verhoging van het binnendijkse maaiveld of

  • verhoging van de waterstand in binnendijkse watergangen of

  • door het opzetten van het waterpeil op het maaiveld.

    Verhogen van het binnendijkse maaiveld.

    In situaties waar binnendijks geen open water voorkomt, is de binnendijkse grondwaterstand die maatgevend is voor piping gelijk aan het maaiveldniveau. Door het maaiveldniveau te verhogen wordt daarom ook de waterstand binnendijks verhoogd. Dit komt in feite overeen met de aanleg van een pipingberm.

    Verhogen van de binnendijkse waterstand

    Door verhoging van de binnendijkse waterstand wordt direct het verval beïnvloed waardoor de kritieke kwelweglengte afneemt. Naast de afname van het verval wordt ook de grenspotentiaal verhoogd, indien een klei/veenlaag aanwezig is, of het uittreeverhang verlaagd, indien geen afsluitende laag aanwezig is. Bij de dimensionering kan hiermee rekening worden gehouden.

    Indien binnendijks waterpartijen voorkomen waarin de waterstand middels stuwen en bemaling wordt beheerst, dan is verhoging van de waterstand middels beheersmaatregelen te realiseren.

    Bij waterpartijen waarin de waterstand niet wordt beheerst, zal de waterstand vanzelf stijgen tot maaiveldniveau. Als er een relatief grote berging is in de waterpartij, dan kan echter al piping zijn opgetreden voordat de waterstand zover is gestegen. In deze gevallen kan daarom meestal niet met een verhoogde waterstand worden gerekend.

    Door het terrein binnendijks te inunderen wordt hetzelfde effect bereikt. In de praktijk is dit alleen toepasbaar indien kwelkades of andere voorzieningen aanwezig zijn. Deze kwelkades maken onderdeel uit van de primaire waterkering en zullen daarom op alle faalmechanismen getoetst moeten zijn. Ook hier geldt dat de kans bestaat dat piping al is opgetreden voordat het verval voldoende is verkleind. Om de werking te garanderen zal daarom het terrein geïnundeerd moeten worden middels inlaatduikers of andere voorzieningen.

    Voor de stabiliteit van het binnentalud is de situatie met de grondwaterstand gelijk aan maaiveldniveau maatgevend. Verhoging van de waterstand tot boven maaiveld heeft derhalve een positieve invloed op de stabiliteit.

    Verhoging van de binnendijkse waterstand is in de praktijk vaak alleen mogelijk als beheersmaatregel, door bijvoorbeeld gecontroleerd inunderen van het binnendijkse gebied direct achter de kering. Hiervoor gelden, afgezien van de mogelijke wateroverlast, dezelfe conclusies als voor het opkisten en andere beheersmaatregelen.

    In de praktijk is de duur van een hoogwatergolf relatief lang en kunnen maatregelen worden genomen om kanaalvorming te stoppen, bijvoorbeeld door opkisten. Door opkisten is in Nederland in de laatste eeuw voorkomen dat een dijk door piping is doorgebroken. Deze methode lijkt op den duur geen soelaas te bieden, omdat de hoogte van de opkisting niet onbeperkt is. De benodigde hoogte voor de opkistingen tijdens het hoogwater van 2011 waren al behoorlijk hoog hoewel er nog geen sprake van MHW was.

Bron

Onderzoeksrapport zandmeevoerende wellen (1202123-003-GEO-0002)

Hoofdstuk
Ontwerpmaatregelen
Auteur
Ulrich Förster, Geeralt van den Ham, Ed Calle, Gerard Kruse
Organisatie auteur
Deltares
Opdrachtgever
Rijkswaterstaat Waterdienst
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.