Zoeken in deze site

Stabiliteitsanalyse - Stabiliteit en vervorming bij opdrijven

d3

In het navolgende wordt een vereenvoudigde methode gepresenteerd om het krachtenevenwicht bij opdrijven te controleren. De methode steunt op een bezwijkanalyse door middel van glijvlakken in de actieve zone en een separate evenwichtsberekening in de passieve zone. Beide zones zijn gekoppeld door de zogenaamde interlamelkracht Fi, zijnde het deel van de aandrijvende krachten dat niet door wrijving in de actieve zone kan worden opgenomen (zie figuur D.1).

fig d1

figuur D.1

De grootte van de interlamelkracht Fi kan worden bepaald uit het krachtenevenwicht van de actieve grondmoot ABC. In D-3 .1.1 wordt nader omschreven hoe de maximale interlamelkracht bepaald kan worden. Deze interlamelkracht vormt een aandrijvende kracht voor de passieve zone EFGH en zal in evenwicht moeten zijn met de passieve weerstand Fp aan het eind van de drukstaaf en de schuifweerstand Fs langs het Pleistoceen in het gebied rechts van AB. De berekening van de weerstandskrachten Fp en Fs wordt toegelicht in D-3.1.2. De aanwezige reserve tegen instabiliteit kan worden berekend uit de verhouding:

d1

Opgemerkt wordt, dat naast de bovenstaande evenwichtsbeschouwing te allen tijde het evenwicht dient te worden beschouwd van hoger gelegen schuifvlakken. De stabiliteitsfactor van deze vlakken wordt echter niet beïnvloed door een verhoging van de potentiaal in de watervoerende laag onder het slappe lagenpakket.

D-3.1.1 Berekening van de grootste interlamelkracht

Voor de berekening van de interlamelkracht Fi dient het evenwicht voor grondmoot ABC te worden uitgeschreven. Hiertoe wordt de grondmoot ver- deeld in een aantal lamellen, zoals bij de conventionele glijvlakanalyse (Spencer of de verbeterde methode Bishop). De grootte van de interlamelkracht Fi kan worden bepaald uit het lamelevenwicht. Voor de bepaling van de schuifweerstand kan worden verondersteld, dat in de actieve zone een volledige mobilisatie van de beschikbare schuifsterkte heeft plaats­ gevonden.

Teneinde de grootste interlamelkracht Fi en de verticaal waar deze aangrijpt te vinden, dient een aantal potentiële actieve zones op boven beschreven wijze te worden onderzocht. Dit betekent, dat voor een groot aantal middelpunten het evenwicht van de aan het Pleistoceen rakende glijcirkels dient te worden berekend (zie figuur D.2).

fig d2

figuur D.2

Opgemerkt wordt, dat bij het vaststellen van de maximale interlamel­ kracht en de daarbij behorende verticaal rekening gehouden moet worden met een eventuele afdracht van schuifspanning naar het Pleistoceen tus­sen de diverse onderzochte verticalen.

Van de twee in bovenstaande figuur getekende interlamelkrachten Fi1 en Fi2 is Fi2 maatgevend indien geldt:

d2

D-3 .1.2 Berekening van de weerstandskrachten aan passieve zijde

Na het evenwicht van grondmoot ABC te hebben beschouwd, moet het evenwicht van grondmoot EFGH worden onderzocht. De aandrijvende kracht Fi moet evenwicht maken met de weerstandbiedende krachten Fs en Fp, welke als volgt kunnen worden bepaald:

Schuifkracht langs het Pleistoceen

Voor de bepaling van de schuifkracht langs het Pleistoceen wordt de passieve zone (met uitzondering van de opdrijfzone, want daar is de schuifweerstand nul) verdeeld in een aantal lamellen. De schuifkracht in lamel i wordt dan:

d3

Voor de schuifparameters in bovenstaande vergelijking worden de minimale waarden van de schuifweerstand van het pleistocene zand of de waarden van het slappe-lagenpakket ingevoerd.

De totale schuifkracht wordt gevonden door sommatie: Fs = ΣFsi.

Passieve weerstandkracht

Gezien de snelheid waarmee opdrijven optreedt kan voor de berekening van de passieve weerstand worden uitgegaan van de ongedraineerde sterkte van de grond. Indien verondersteld wordt dat aan de passieve zijde een spanningssituatie heerst met een horizontale en verticale hoofdspanningsoriëntatie, kan de horizontale korrelspanning maximaal gelijk zijn aan de verticale korrelspanning + 2*cu (zie figuur D.3).

635917494499619023Image_159_png

figuur D.3

Dit geeft de volgende uitdrukking voor de passieve weerstand:

p51

De ongedraineerde schuifweerstand cu kan worden bepaald uit Φ' en c' van de cel- of de triaxiaalproef volgens appendix A.

Indien voor het evenwicht van krachten meer dan de neutrale weerstand van de grond aangesproken wordt, dient naast een stabiliteitsanalyse ook een controleberekening ten aanzien van de vervorming te worden uitge­voerd. Indien voor het evenwicht een neutrale grondkracht toereikend is, is deze vervormingsberekening niet noodzakelijk. De neutrale weerstand kan berekend worden met de volgende uitdrukking:

d5

Bron

Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken Deel 2 - Bbenedenrivierengebied appendices (L2a)

Hoofdstuk
Stabiliteit en vervorming bij opdrijven
Auteur
Andringa R.J., P.W. Roest, R.J. Cirkel, J. Dekker, G.J. Flórián, K. de Graaf, J.H. Pool, J.J.W. Seijffert, R.J. Termaat, A. van Urk, J.G. Westerhoven
Organisatie auteur
Heidemij Adviesbureau, Rijkswaterstaat, Grondmechanica Delft, Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, Grontmij, Provincie Zuid-Holland
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
Oktober 1989
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.