Grondopbouw en geohydrologie
Zowel buitendijks als binnendijks, alsmede ter plaatse van de kruin is grondonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het grondonderzoek, dat als representatief voor dit dijkvak kan worden beschouwd, zijn weergegeven in Figuur 12.3.
In de binnendijkse polder bevindt zich op het pleistocene zand tot aan het maaiveld een pakket slappe lagen met een dikte van 2,80 m. Het volumegewicht van dit pakket bedraagt gemiddeld 17 kN/m3. Uit laboratoriumbeproeving blijkt dit pakket een doorlatendheid te bezitten van 1*10-7m/s. Uit de grondwaterkaart volgt een hydraulische weerstand van het afdekkende pakket van 325 dagen. Voor de consolidatiecoëfficiënt aan de onderzijde van het slappe lagenpakket kan een waarde van 1*10-7m2/s worden aangehouden.
De waterkering is opgebouwd uit een kern van zand. Ter plaatse van het buitentalud is een kleilaag met een dikte van 0,80 m aanwezig. Op het binnentalud is een 0,50 m dikke klei-
/teelaardelaag aanwezig.
Onder de waterkering bevindt zich tot aan de oever van de rivier eveneens een pakket slappe lagen waarvoor dezelfde parameters kunnen worden aangehouden als voor het pakket binnendijks. Onder deze lagen bevindt zich het pleistocene zand op dezelfde diepte als in de binnendijkse polder (NAP -3,50 m).
Uit de grondwaterkaart blijkt, dat het eerste watervoerende pakket, behorend tot de pleistocene afzettingen, een dikte heeft van circa 40 m. Dit pakket bestaat vrijwel geheel uit grove, zeer doorlatende rivierzanden. Slechts een topzandlaag met een dikte van circa 4,50 m bestaat uit fijne zanden. Het betreft door de wind afgezette dekzanden. De gemiddelde
doorlatendheid van het gehele eerste watervoerende pakket is vrij groot. Voor de kD-waarde kan worden aangehouden 3200 m2/dag.
Uit de grondwaterkaart volgt tevens dat de stijghoogte van het grondwater in dit pakket onder normale omstandigheden in een winterperiode circa NAP -1,70 m is ter plaatse van de binnenteen van de dijk. Door grondwateronttrekking ten behoeve van drinkwaterwinning in de buurt wordt deze potentiaal beïnvloed. Voor deze case kan ervan worden uitgegaan dat de grondwateronttrekking de komende 6 jaar (toetsingsperiode) is gegarandeerd waardoor de gegeven stijghoogte gehandhaafd blijft.
Bij het uitvoeren van de binnendijkse handboringen zijn uit de bovenlaag van het pleistocene dekzand monsters genomen. Van deze monsters is de korrelverdeling bepaald. Uit de korrelverdelingen blijkt, dat er weinig variatie in de fijnheid van het dekzand wordt waargenomen.
Alle monsters hebben een d50 tussen 0,140 en 0,210 mm.
Van 10 monsters, die zijn genomen uit de toplaag van het pleistocene dekzand nabij de binnenteen van de dijk, zijn in Tabel 12.7 de waarden d10, d50, d60 en d70 (in mm) gegeven.
Tabel 12.7 Resultaten zeefanalyses