Geohydrologische schematisering
Algemeen
De hoogte van de freatische lijn en het waterspanningsverloop is van vele factoren afhankelijk:
-
Het materiaal waaruit het dijklichaam en de ondergrond zijn opgebouwd (klei of zand).
-
Het al dan niet optreden van de grenspotentiaal waarbij o.a. rekening dient te worden gehouden met sloot- breedte en diepte.
-
Aanpak
Het al dan niet stationaire karakter van de grondwaterstroming.
Kleine verschillen in deze factoren kunnen relatief grote gevolgen hebben. Om een voorzichtige inschatting te verkrijgen kan dit voor een aantal gevallen betekenen dat een schijnbaar extreem hoge freatische lijn en/of waterspanningen moet worden bepaald.
Voor het bepalen van het waterspanningsverloop wordt onderscheid gemaakt in het materiaal van een dijk, klei of zand (met kleiafdekking), en het materiaal van de ondergrond, zand of samendrukbare lagen (klei en veen).
Het bepalen van de freatische lijn en de waterspanningen in de ondergrond tijdens MHW valt uiteen in de volgende delen:
-
De ligging van het freatisch vlak. Deze kan afhankelijk worden gesteld van:
-
geometrie van de dijk (onder andere dijkbasis lengte en eventueel kruinbreedte);
-
polderpeilen en waterstanden welke in de normale situatie aanwezig zijn;
-
het MHW;
-
het al dan niet stationaire karakter van de grondwaterstroming;
-
de aanwezigheid van een al dan niet dichte afdekking op het buitentalud (klei of asfalt).
-
De stijghoogte in het watervoerende pakket onder normale omstandigheden (bij Gemiddeld Hoog Water (GHW)) en maatgevende omstandigheden (MHW). Deze kan afhankelijk worden gesteld van:
-
het al dan niet optreden van de grenspotentiaal waarbij rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van een sloot in de stabiliteitzone;
-
de aanwezigheid van een ondoorlatend pakket buitendijks van voldoende dikte.
-
Het verloop van de waterspanningen (bij MHW) in het samendrukbare lagenpakket: