Piping bij pijpleidingen en doorpersingen
Algemeen
Leidingen vallen ook onder de noemer ‘niet-waterkerende objecten’. Deze kunnen leiden tot kortsluitingen in afsluitende pakketten en/of geconcentreerde grondwaterstroming. Hierdoor kan de veiligheid tegen welvorming en piping afnemen. De mate waarin dit het geval is, hangt vooral af van de opbouw van de waterkeringen de ligging van de leiding ten opzichte van de waterkering. Ook kunnen welvorming en piping worden geïnitieerd door een calamiteit met de leiding zelf. Een calamiteit kan zijn leidingbreuk, opdrijven van de leiding, etc.
Bij de beoordeling van de invloed van leidingen op welvorming en piping wordt in eerste instantie gekeken of de leiding binnen de veiligheidszone van de waterkering is gelegen (zie Figuur 8.6). De veiligheidszone is opgebouwd uit de verstoringzone (de afstand tot de leiding waarbinnen ontgrondingen en verstoringen ten gevolge van lekkage, breuk of explosie kunnen optreden) en de stabiliteitzone (de breedte van de langs de waterkering gelegen terreinstrook die in verband met de stabiliteit van de waterkering ongestoord moet blijven). Bij aanwezigheid van een pipingberm komt de binnenteen van het dijklichaam verder landinwaarts te liggen waardoor de stabiliteitszone groter wordt.
Voor de berekening van verstoringzone en de stabiliteitzone wordt verwezen naar NEN 3651, hoofdstuk 5. Indien de leiding binnen de veiligheidszone ligt, dienen aanvullende eisen te worden gesteld in verband met de veiligheid van de waterkering. Zie ook het katern ‘Niet- waterkerende objecten’ van het VTV.
Figuur 8.6 Zonering van de waterkering